fch ip, bezagen wij eene merkwaerdige koraal-
k lip , die op het rif, daar zij ftaat, fchijnt opgeworpen
te zijn. Z ij is omtrent tien o f twaalf
voeten boven de oppervlakte van de zee, die
haar omringt, verheven. D e breedte va,n het grond-
ftu k , waarop zij rust, is maar een derde van de,
breedte,van derzelver to p , die ik giste omtrent
honderd voeten dik te zijn en die met etoa en
pandans ( Pandanus.) bedekt is. ( * )
T oen wij aan boord kwamen, bevond ik dat
alles * geduurende mijn afzijn, ftil g e fe e s t was en
dat
( * ) Het is vrij onwaarfchijnlijk dat deeze klip door de
golven of eene andere geweldige beweeging zij opgeworpen,
daar zij, op een zoo dun voetftuk ftaat; want, ware
zij uitgeworpen geworden, dan moest het dikst bovenst
deel, als het zwaarfte, onder liggen. Bedenkt reen daaren-
tegens dat de koraal - gewasfen zig uit eenen dunnen ftam,
hoe hooger zij worden, des te, meer uitbreiden en omtrent
als een waaier was.fen, dan heeft men eenen grond
meer om te vermoeden dat deeze klip nog onveranderd in
haaren natuurlijken ftand ftaat, zoo, als zij, gewasfen is.
Die drie honderd voeten loodregte hoogte boven de oppervlakte
der zee liggende koraal - bank, die, gelijk co o k
boven zegt, den grond van het binnenfte dés eilands uitmaakt,
is een genoegzaam bewijs dat de zee in deeze.
ftreeken eenmaal veel hooger geftaan heeft dan tegenswoor-
dig. Deeze klip, de Palmerflons - Eilanden en eene menigte
andere ontdekkingen, welke men deeze togten van
co o k te danken heeft, bevestigen dit vermoeden.
G, FORSTE?»
dat ’er niet het minfte geftoolen was, waarop
f e e n o u en f u t t a f a ih e , ’sKonings broeder,
die op zig genoomen had zijne landslieden
in toom te houden, zig niet weinig beroemden.
Dit toont welke macht de opperhoofden hebben ,
als zij die Hechts willen gebruiken, dat wij egter
zelden verwagten konden, naardien hetgeen ons
ontdooien wierd, gemeenlijk, zoo niet altijd, in
hunne handen kwam.
Dit goed gedrag van de inboorlingen was van
korten duur, want, den volgenden dag, wier den
enige van ons volk, die bezig waren planken te
zaagen, door zes o f agt van hun overvallen. De
fchildwagt fchoot op hen; een hunner wierd,
naar wij gisten, gekwetst en drie andere gegrepen.
Deeze hield ik in hechtenis tot den avond en liet
hen niet los zonder dat zij draf hadden ontvangen.
Zij gedroegen zig toen wat omzigtiger, en dee-
den ons veel minder overlast. Deeze verandering
van gedrag waren wij zeekerlijk verfchuldigd aan
het kwetfen van dien eenen; want van te vooren
hadden zij flechts hooren fpreeken van de uitwerking
van fchiergeweer, maar nu hadden zij die
ondervonden. De herhaalde baldaadigheid van de
inboorlingen had mij genoopt de fchildwagten te
beveelen hunne geweeren met hagel te laaden en
hen verlof te geeven om bij zulke gelegenheden
te vuuren. Ik hield het dan daar voor dat deeze
man flechts met hagel was gefchoten; doch de
P 4 Ilee