
 
		t )e   verfpfeiders  van  dit  gerucht  vonden  goed  
 ’er  bij  te  Voegen  dat  T ö oB o ü , h e t  Opperhoofd  
 Van  dat  eiland»  zig  derwaarts  fpoëdde,  om  dee-  
 Ze  nieuW  aangëkoomene  te  verwellekoothen *  en*  
 alzo o  wij  Wisteh  dat  hij  indedaad  vertrokken  
 was*  waren  wij  te  meer  gereed  om  te  gelooveti  
 dat  ’er  enige  grond  ware  Voor  de  vertelling  
 van  deeze  onverwagte  aankomst.  Om  ’er  egtef  
 enig  verder  bericht  van  te  krijgen *  gong  ik met  
 o m  a i   naar  land*  om  naar  den  man  te  zoeken*  
 die  iften  zeide  dat  de  èerfle  tijding  van  deezé  
 gebeurtenis  van  Annamooka  gebragt  had.  Wij  
 vonden  hem  aan  het  huis  van  e a r ö u f a ,  daar  
 ó m a i  hem  de  vraagen  deed»  die  ik  goed  vond  
 hem  opftegeeven;  de  antwoorden*  die  hij  ’er  op  
 g a f,  waren  zoo  klaar  en  voldoende,  dat  mij  
 geen  twijfel  meer  ovetlg  bleef.  Maar  juist  omtrent  
 deezen  tijd  kwam  ’er  ëen  Opperhoofd  van  
 enig  aanzien,  dat  bij  ons  wel  bekend  was*  van  
 Annamookti,  en  verklaarde  dat  ’er  geert  fchip  
 aan  dat  eiland  was*  en  dat  ’er  ook  geen  geweest  
 was  zedert  wij  het  vetlaaten  hadden.  De  
 verfpreider  van  het  gerucht  *  zijne  valschheid  
 ontdekt  ziende *  maakte  zig  terflond  weg  en wij  
 zagen  hem  niet  Weder.  Met  wat  oogmerk  dee-  
 ze  leugen  verzonnen  ware  was  niet  gemaklijk  
 te  gisfen *  tenzij  men  onderftelle  dat  hij  listig  
 verzonnen  ware  om  ons  van  het  een  eiland  naaf  
 het  ander  te  doen  vertrekken» 
 O f 
 ö p   mijne  wandeling*  op  den  vijf  en  twintig-  
 flen,  flapte  ik  gevallig  binnen  in  een  huis,  daar  
 eene  vrouw  bezig  was  de  oogen  van  een  jong  
 kind*  dat  blind  fcheen,  te  verbinden;  de  oogen  
 waren  zeer  ontftooken  en  daar  was  een  dun  vliesjen  
 over  verfpreid.  De  werktuigen,  waarvan  zij  
 gebruik  maakte*  waren  twee  dunne  houten  pen-  
 rtetjens,  met  welke  zij  de  oogen  gewreeven  had*  
 zoo  dat  zij  bloeiden.  Het  is  opmerkenswaerdig  
 dat  de  inboorlingen  van  dit eiland  eene  bewerking  
 van  dien  aart  onderneemen,  fchoon  ik  te Iaat  iö  
 het huis  kwam  om naauwkeuriglijk  te  befchrijvea  
 hoe  deeze  oog-meefteres  het  (legt  gereedfchap,  
 waarmede  zij  baar  werk  deed,  gebruikte. 
 Ik  trof  het  ook  zoo  dat  ik  in  dat  zelfde  huis  
 nog  eene  andere  bewerking  zag  verrigten,  van  
 welke  ik  een  vrij  naauwkeurig  bericht  kan  gee-  
 ven»  Ik  vond  ’er  -eene  andere  vrouw,  die  het  
 hoofd  van  een  kind  met  eenen  haaien-tand,  in  
 het  eind  van  een  ftuk  hout  vastgemaakt,  kaal  
 fchoer.  Ik  zag  dat  zij  het  hair  eerst  bevogtigde  
 met  eene  vodde,  in  water  gedoopt,  en  dat  zij  
 het  nat  af haalde.  Het  fcheen  het  kind  geene pijn  
 te  veroorzaaken,  fchoon  het  hair  zoo  kort afge-  
 fchoren  wierd  als  o f  zij  een  fcheermes  gebruikt  
 hadde.  Aangemoedigd  door  hetgeen  ik  za g ,  beproefde  
 ik  kort  daarna  een  van  deeze  zonderlinge  
 werktuigen  op  mijzelven,  en  bevond  dat  z ij,  bij  
 gebrek  van  een  fcheermes,  zeer wel  dienen  konden.