
Toen f e e n o u terug kwam , dat onmiddeüjfe
na het geeven van mijn laatfte gefchenk was*
veinsde hij ,op t a i p a verftoord te zijn, omdat
hij toegelaaten had dat ik zoo veel weggave; doch
dit befchouwde ik enkel als eene list, alzoo ik
vertrouwde dat hij in overeenkomst met de andere
handelde. Nu zettede hij zig weer neder, en beval
EAROUPA naast hem te gaan zitten en tot
"het volk te fpreeken, gelijk t a i p a gedaan had
en fot hetzelfde einde, terwijl hij, gelijk te voeren
, den hoofd • inbou-d van de redenvoering op*
gaf.
Deeze plechtigheden geëindigd zijnde, brags
mij het Opperhoofd, op mijn verzoek, bij drie
poelen van llililaand zoet.water, gelijk hij het ge-
t liefde te noemen, en in een van deeze was hef
water ook indedaad vrij goed en de plaats niet on-
gefchikt om onze vaten te vullen. Nadat wij de
water-plaats bezigtigd hadden, keerden wij weder
naar onze voorige plaats terug, daar ik een
gebraaden varken en enige yams, rookend heet, gereed
vond om naar boord gebragt te worden voor
mijn middagmaal. Ik noodigde feenou en
•iijne vrienden om er mede van te eeten en wij
voeren naar het fchip, maar niemand dan hij alleen
kwam met ons aan tafel zitten. Na den
maaltijd bragt ik hen weder naar land, en, voor
ik naar boord keerde, fchonk mij het Opperhoofd
eene fraaie groote fchildpad en eene menigte
* ' yams,
yams. Wij kreegen ovefvlo.edigen voorraad van
levensmiddelen; want wij bekwamen in den loop
van deezen dag, aan het fchip, door mangeling,
omtrent twintig kleine varkens, behalven nog vrug.
ten en wortelen. Men verhaalde mij dat ’er, toen
ik des morgens eerst naar land vo.er, een man
naar defchepen gekoomen was,die alle de inboorlingen
bevoolen had naar land te gaan, Waar-
fchijnlijk gefchiedde dit met oogmerk opdat alle
de inwooneren tegenswoordig zouden zijn bij de
plechtigheid van mijne inleiding, want toen deeze
over was, keerden zij met menigten weder naar
de fchepen.
Des anderèn daags ’s morgens vroeg kwamen
feenou en om ai , die het Opperhoofd naauw-
lijks ooit verlieten, en thans aan wal geflaapen
hadden, aan boord. Hunne boodfchap was mij
te verzoeken op het eiland te koomen. Na enigen.
tijd vertoefd te hebben, gong ik met hun
mede en wierd, aan land koomende, naar dezelfde
plaats gebragt, daar ik daags te vooren gezeten
had, en daar ik reeds een grooten toevloed
van menfchen verzameld zag. Ik gisse dat ’er
iets meer dan gemeens te doen ware, maar ik kon
niet zeggen wat, ook kon om ai m ij’er niet van
onderrigten.
Ik had daar niet lang gezeten wanneer ’er
omtrent een honderd inboorlingen in het ge-
.^igt verfcheenen en óns naderden, bekaden met
H 3 • yams,