
 
		worden  voor  het omftaan  van  land,  tot  de  groei-  
 jing van  planten  bekwaam.  Op  deeze  wijze moet  
 liet  geheele  r if  ongetwijfeld  met  den  tijd  een  enkel  
 eiland  worden,  en  het  breidt  zig,  denke  ik ,  
 ook  naar  binnen  u it,  o f  door  den aanwas van  de  
 feeds  gevormde  eilandjens,  o f door  het  ontftaan  
 van  nieuwe  op  de  koraal - bedden,  binnen  het  ia-  
 gefloten meir,  als  zij  eens  tot  de oppervlakte der  
 zee  aangegroeid  zijn.  ( * ) 
 Na  dat  wij  Palmerftons-Eiland verlaaten  hadden  
 ,  wendde  ik  den  fteven  westwaarts,  met  oogmerk  
 om  regt  toe  regt  aan  op Annamooka  aan  te  
 zeilen.  Wij  bleeven  nog  veranderlijke  winden  
 houden,  meest  tusfchen  het  N.  en  W. met  rukwinden, 
   een  weinig  donder  en  veel  regen.  Ge-  
 duurende  deeze buien,  die  gemeenlijk  zeer  zwaar  
 waren,  vongen  wij  eene  aanmerklijke hoeveelheid  
 water,  en  bevindende  dat  wij  door  den  regen  in  
 een  uur  meer  konden  bekoomen  dan  door  het  
 diftilleeren  in  eene  maand,  liet  ik  den  diftilieerke 
 ( * )   Dat  de  koraal-klippen  ia  omtrek  toeneemen  lijdt  
 geen’  twijfel,  want  zij  zijn  het  werk  van  polypen,  die  altoos  
 aan  de  einden  voortbouwen  ea  voortleeven,  naarmaate  
 de  oude  ftam  affterft  en  tot  een  bloot  kalkachtig  huis  
 wordt.  Buiten  het  water  kunnen  zij  egter  niet  leeven,  
 bijgevolg  moeten  z i j ,  zoo  dra  zij  de  oppervlakte  van  bet  
 water  bereikt  hebben,  zig  zijdelings  uitbreiden. 
 C.  FORST**, 
 ketel  ftil  ftaan,  als  eene  zaak,  die meer moeite dart  
 voordeel  aanbragt. 
 De  hitte,  die  omtrent  eene  maand  groot  geweest  
 was,  wierd  thans  veel  onaangenaamer  bij  
 dit  donker  regenachtig  weder  en  dreigde  ,  dpor  
 de  vogdgheid,  fchadelijk  te  worden,  alzoo  de  
 fchepen  niet  droog,  en  de  blinden  wegens  de  zee  
 niet  open  konden  gehouden  worden.  Het  is  egter  
 vrij  opmerkenswaerdig  dat,  fchoon-wijnergens  
 enige  ververfching  genooten  hadden  zedert  ons  
 vertrek  van  de  Kaap  de  Goede  Hoop,  dan  op  
 Nieuw - Zeeland,  ’er  egter  nog  geen  man  aan  
 boord  ziek  was  van  het  aanhoudend  gebruik  
 van  zoute  fpijzen  o f  de  wisfelvalligheden  der  
 luchtftreek. 
 In  den  nacht  tusfchen  den  vier  en  twintig-  
 ften  en  vijfentwintigften  ftevenden  wij  voorbij  
 Wilden - Eiland,  dat  ik  in  het  jaar  1774  ont-  
 dekt  had,  en  den  agt  en  twintigflen,  des  morgens  
 ten  tien  uuren,  kreegen  wij  de  eilanden  
 in  het  gezigt,  die  ten  Oosten  van  Annamooka  
 liggen;  zij  lagen  toen  N.  ten  W.  van  ons  op  
 den  afftand  van  vier  o f  vijf  mijlen. 
 Ik  ftuurde  naar  het  Zuiden  van  deeze  eilanden  
 en  loefde  toen  op  naar  Annamooka,  dat,  
 in  den  agtermiddag  ten  vier  uuren,  N.  W.  ten  
 N .  van  ons  lag,  terwijl  Fallafajeea' Z.  W.  
 ten  Z.  en  Komango  N.  ten  W.  omtrenc  vijf  
 Engelfche  mijlen  van  ons  verwijderd  lagen. 
 F   4  A L