tiaauwlijks genoegzaam om hert voor het wedef te
befchmten, en zeer klein. Die Vart liedeti van
eert’ hoogeren rang Zijn groocer, en gemaklijkef,
maar egter niet zoo veel als men verwagten zoude.
De grootte van eene irtiddelmaatige is omtrent
dertig voeten in de lengte , twintig in de
breedte, en twaalf in de hoogte. Hunne hulzeti
Zijn, eigenlijk gefprooken', maar afdakkén, Op
paaien en binnen rustende, dié op eene zeer oordeelkundige
wijze gefteld zijn. De vloer is mèt
aarde opgehoogd, die glad gemaakt en met ftef-
ke dikke matten bedekt is en zeer zindelijk gehouden
wordt. De meeile zijn naar de ftreek van
waar de meefte regen en wind koomt gefloten
en fommige meer dan twee derden in de rondte,
met fterke matten of met takken van den kökos-
nooten-boom,door malkanderen gevlogten. Dee-
ze zetten zij op haare kanten, zöo dat zij van de
randen Van het dak tot den grond reiken, en dus
dienen zij voor muuren. In het huis is eene
ruimte afgefchoten door eene dikke fterké mat,
omtrent derdehalven o f drie voeten breed, als een
halve cirkel gebogen, en op haaren rand geZet,
met de einden aan de zijde van het huis raakendë,
en in gedaante naar eene vuurfchertrt gelijkende}
hier flaapen de heer en vrouw van het huis, De
vrouw flijt over dag haaren meeften tijd in deeze
kamer. De overige huisgenooten flaapen op den
yloer daar het hun behaagt zig neder te leggèn,
de ongetrouwde mannen en vrouwen van elkan-
deren afgezonderd. O f zoo het een groot huisgezin
is, (taan ’er kleine hutjens bij, waarin de
bedienden des nachts gaan flaapen, zoo dat hier
zoo veel heimlijkheid wordt in acht genoomen als
men zoude kunnen verwagten. Zij hebben matten,
die gemaakt zijn om ’er op te flaapen en de
klederen, die zij over dag draagen, dienen hun
’s nachts tot dekzel. Hun geheel huisraad beftaat
in een’ bak o f twee, waarin zij de hava maaken,
enige kalebasfen, kokos - nooten - doppen, enige
kleine houten hoofd-ftoelen, die hun tot kusfens
dienen, enfomtijds een grooteftoelvoor het hoofd
van het huisgezin om op te zitten.
De eenigfte waarfchijnlijke reden, die ik kan
bij brengen waarom zij hunne huizen zonder enige
verfieringen bouwen is dat zij gaerne in dè
open lucht zijn. En indedaad, zij fchijnen hunne
huizen, in welke zij zelden eeten, bijna nergens
anders toe te houden dan om in te flaapen,
en om in te fchuilen, als het flegt weder is. Ën
de laagfte klasfe van volk, die een groot gedeelte
van hunnen tijd befteeden met de Opperhoofden
optewagten , kunnen hunne huizen weinig
dan voor het laatgenoemde gebruik nodig hebben.
Hunne gebrekkige bouwkunde in het maaken
van hunne wooningen vergoeden zij door hunne
groote zorgvuldigheid en behendigheid in hunnen
Y 4 fcheeps