naar land om naar zoet water te zoeken, dat mijn
voornaamst oogmerk was, waarom ik naar Eooa
was gekoomen. Men had mij op Tongataboo gezegd
dat hier een ftroom was, die van de bergen
in zee liep, maar dit was nu het geval niet* Eerst
wierd ik gehragt naar eene brakke w e l, tusfchen
bet merk van hoog en dat van laag water, tusfehen
klippen, in de bogt, daar wij landden, en daar nie-
mand ooit zou gedagt hebben te gaan zoeken hetgeen
wij nodig hadden. Ik denk evenwel dat het
water van deeze wel goed kan zijn, zoo het mogelijk
ware het te putten voor het getij ’er zig on-
der mengt. Bevindende dat dit ons niet aanftond,
bragten onze vrienden ons wat verder het eiland
in , daar wij in eene diepe kloof zeer goed water
vonden, dat, ten koste van enigen tijd en arbeid
naar het ftrand kon gehragt worden door middel
van geuten , die wij van plataanen bladeren en
van den ftam van dien boom konden maaken. Maar
ik hefloot, liever dan deezen verdrietigen taak te
onderneemen, mij te vreden te houden met den
voorraad , dien de fchepen o,p Tongataboo opge^
daan hadden.
Vo.or ik naar boord keerde, bragt ik eenen handel
aan den gang, om yams en varkens te k o o
pen. Van de laatfte konden wij maar weinige
bekoomen, maar van de eerfte kreegen wij overvloed.
Ik zettede aan dit eiland den ram en twee
ooien aan wal , van het Kaapfche ras, dezelve aan
de
d e z o r g v a n t A 0 0 F A aanbevedende, die trorsch
op dien last was. Het was misfchien gelukkig
d a t M A R E E W A G E E , wien ik dezelve ( gelijk boven
gezegd is ) gegeeven had* dit gefchenk verwaarloosde.
Naardien ’er op Eooa tot nog toe
geene honden zijn , fchijnt het eene gefchikter
plaats te zijn dan Tongataboo om de fehaapen
voort te fokken.
Van daar wij ten anker lagen vertoonde dit
eiland een geheel ander gezigt dan alle die wij
laatst gezien hadden en vormde een allerfraaist
landfchap. Het is hoogst van alle die wij zedert
ons vertrek van Nieuw - Zeeland voorbij gevaa-
ren Waren, alzoo Kao met recht voor eene ont-
zagchelijke rots kan gehouden worden , en het
loopt van de kruin a f, die bijna plat i s , zeer
fchuinsch af tot de zee. Alzoo de andere eilanden
van deeze groep plat zijn, kan het oog niets
onderfcheiden dan de boomen, die dezelve bedekken
; maar hier vertoont het land, dat zagt-
kens oploopt, een uitgeftrekt gezigt, daar bosch-
jens van boomen alleen afgebrooken zijn op re-
gelmaatige afftanden, in eene fraaie wanorde, en
het overige met gras bedekt is. Bij het ftrand is
het geheel overfchaduwd met verfchillende boomen
, onder welke de wooningen der inboorlingen
ftaan, en ter regter zijde van de plaats daar
wij lagen was een van de uitgeftrektfte bosfehen
van kokos* palmen, die wij immer gezien hadden.
Den