
 
		zee  gefleept,  terwijl  zij  voortgeroeid wordt,  zonder  
 enig  ander aas dan  een  bosjen  vlasachtig  goed  
 aan  de  punt.  Zij  hebben  ook  veele  kleine  zegens, 
   waarvan  fommige  van  een  zeer  teder  zaa-  
 menweefzel  zijn.  Deeze  gebruiken  zij  om  in  de  
 gaten  van  de  rifs  te  visfchen  ,  als  het  getij  afloopt. 
 Hun  ander  werk  heftaat  hoofdzaaklijk  in  het  
 maaken  van  rieten - fluitjens  ,  fluiten,  wapenen»  
 en  floelen  o f liever  houten  kusfens  om  op  te  flaa-  
 pen.  De  rieten-  fluitjens  beftaan  uit  agt,  negen  
 o f  tien  fluks,  naast  elkanderen  geplaatst,  maar  
 niet  in  eenen  regelmaatigen  voortgang;  fomtijds  
 ftaan  de  langfte  in  het  midden  en  enige  van  dezelfde  
 lengte,  zoo  'dat  ik  ’er  geene  gezien  fleb  
 met meer  dan  zes  toonen,  en  zij  fchijnen  buiten  
 fiaat  om  ’er  enig  muzijk  op  te  fpeelen  dat  voor  
 onze  ooren  te  onderfcheiden  is.  ( * )   De  fluiten  
 beflaan  uit  een  gelid van  bamboes, aan beiden  einden  
 gefloten, met  een  gatdigt  bij  elk eind,  en nog  
 vier  andere  gaten  ,  waarvan  twee,  met  een  van  
 de eerstgenoemde, in  het fpeelen  gebruikt  worden.  
 Zij  fluiten met  den  duim  van  de  flinker  hand  het  
 flinker  neus-gat  en  blaazen  met  het ander  in  het  
 gat aan  een  der  einden.  De  middenfte  vinger  van  
 de  flinker  hand  wordt  op  het  eerfte  gat  aan  de 
 flin- 
 T ♦  )  Zie  eene afbeelding  van  eene  van  deeze  Pans • fiui-  
 tjens,  Plaat  XXXVII*  Fig.  5. 
 flinker  hand  geplaatst,  en  de  voorfte  vinger  van  
 de  regter  hand  op  het  laatfte  gat  aan  die  zijde.  
 Op  deeze  wijze  fpeelen  z ij,  fchoon  ’er  maar  drie  
 nooten  zijn,  een  aangenaam,  maar  eenvoudig muzijk, 
   waarin  zij  veel  meer  verfcheidenheid  brengen  
 dan  men  met  een  zoo  onvolkoomen  fpeel-  
 tuig  mogelijk  zoude  rekenen.  Dat  zij  gewoon  
 ziin  aan  eene muzijk,  die  uit  weinige  toonen  be-  
 flaat  is  misfchien  de  reden  waarom  zij  geene  
 fmaak  fchijnen  te  hebben  in  de  onze  ,  die  zoo  
 zaamgefteld  is  ;  maar  zij  hebben  aandoening van  
 die  welke  gebrekkiger  is  dan  de  hunne;  want  wij  
 merkten  op  dat  zij  gewoonlijk  behagen  fcheenen  
 te  fcheppen  in  het  gezang  yan  onze  twee  jonge  
 Nieuw-Zeelanders,  dat  eer  in  kracht  dan  in  welluidende  
 uitdrukking  beftond. 
 De  wapenen  ,  die  zij  maaken  ,  zijn  knodfen  
 van  verfchillende  foorcen  ( to t  welker  verfiering  
 zij  veel  tijds  befteedenj)  fpeeren  en  werp-fchich-  
 ten.  Zij  hebben  ook  boogen  en  pijlen  ;  doch  
 deeze  fcheenen  alleen  tot  tijdkorting  te  dienen,  
 als  het  fchieten  op  vogelen  ,  en  niet  tot  den  
 krijg.  De  floelen  zijn  omtrent  twee  voeten  lang,  
 maar  flechts  vier  o f  vijf  duimen  hoog  ,  en  ten  
 naaften  bij  vier  breed  ,  in  het  midden  hol  loo-  
 pende,  met  vier  fterke  pooten  met  ronde  knoppen  
 uit  een  enkel  ftuk  zwart  o f  bruin  hout,  net  
 gepolijst  en  fomtijds  met  ftukjens  yvoir  ingelegd.  
 Zij  leggen  de  handvatfels  van  hunne  vliegen - verjaagers