
 
		®24  [3Uty lT77,l  RE IZE  NAAR  DEN 
 aankomst te  Otahiti.  Behalven taoofas gefchenk  
 hadden  wij  eene  goede  hoeveelheid  yams  te Eooa  
 opgedaan  ,  in  ruiling  voornamelijk  voor  kleine  
 Ipijkers.  Onze  voorraad  van  varkens  was  ook  
 aldaar  aanmerklijk  vermeerderd,  fchoon  wij  ’er  
 ongetwijfeld  nog  veel meerdere  zouden  gekregen  
 hebben  ,  zoo  de  Opperhoofden  van  Tongataboo  
 bij  ons  geweest  waren  ,  welker  eigendom  zij  
 meest  waren.  Bij  het  vallen  van den  avond,  toen  
 zij  zagen  dat  wij  niet  wilden  terug  keeren,  ver-?  
 lieten  zij  ons,   gelijk  ook  enige  andere,  die  in  
 twee  kanos  gekoomen  waren  met  enige  kokos-  
 nooten  en  pompelmoezen,  om  die  te  vermangelen  
 voor hetgeen  zij  krijgen  konden,  naardien  de  
 gretigheid van  dit volk  om  nog  meerdere  van  onze  
 waaren  te  hebben,  hen  de  fchepen  tot  in  zee  
 deed volgen, om hunnen handel met ons tot den laat«  
 ften  oogenblik  te  vervolgen. 
 4.  4»  4* 
 4.  4- 
 * 
 T T E N - 
 T I E N D E   H O O F D S T U K . 
 Voordeelen  ,  welke  wij  trokken  uit  om  bezoek  
 aan  de  Vrienden - Eilanden.  De  beste  handel-  
 waaren.  Ververfchingen,  die  'er  te  krijgen  
 zijn.  Getal  der eilanden en derzelver  naamen.  
 Keppels  en  Boscawens Eiland  behoor en  ook  tot  
 dezelve.  Befchrijving  van  Vavooa;  van  Ha-  
 moa,  van Fejee.  Reizen  van de  inboorlingen  
 in  hunne  kanos.  Moei jelijkheid  om  naauw* 
 keurige  berichten  te  bekoomen.  Befchrijving  
 van  de  perfoonèn  van  beiden  jexen.  Hunnè  
 kleur.  Hunne  ziekten.  Hun  algemeen  karakter. 
   Hunne  wijze  van  het  hair  te  draa-  
 gen.  Hoe  z i j  hunne  lighaamen  beprikken.  
 Hunne  kledij  en  verfierzelen.  Hunne  zinder  
 lijkheid  op  hunne  perfoonen. 
 T )  us  namen  wij  affcheid  van  de  Vrienden-  
 Eilanden  en  derzelver  bewooneren,  na  een  ver,  
 blijf van  tusfchen  de  twee  en  drie  maanden,  ge-  
 duurende welken  tijd  wij  te  zaamen  in  de  hartlijk-  
 11e  vriendfchap geleefd hadden.  Daar  kwam, wel  is  
 waar, nu en dan wel  een toevallig misverftand, door  
 hunne  grocte  geneigdheid  tot  dieverij,  doch  deeze  
 Wierd, maar  al  te  dikwijls  aangemoedigd  door  de  
 achtloosheid  van  ons eigen  volk.  Deeze  gefchii-  
 leri  hadden  egter  nimmer fiegte  gevolgen  ,  en  ik  
 T   4  deed