flinker por open gefpleten , en de lel was zop
uitgerekt, dat zij bijna op zijnen fchouder hong,
welke zonderlinge gewoonte ik op mijne tweede
reis ook pp andere eilanden in de Zuid-zee ontmoet
had. Het kwam mij voor dat de Feejeeërs,
die wij thans zagen, hier zeer geëerbiedigd wier.-
den, misfchien niet alleen om de macht van hunne,
natie en derzelver wreede wijze van oorloogeq,
maar ook om hunne fchranderheid; want zij
fchijnen de inwooneren yan Tongatafyoo in dat op-
zigt te overtreffen, als men ipag oordeelen ujt
verfcheiden ftaaltjens van hunne bekwaamheid in
het arbeiden, die wij zagen, gelijk knodfen en
jfpeeren, die op eene zeer meefterlijke wijze helheden
waren , fraai met kleuren gefchakeerd
doek, matten met figuuren gevlakt,aarden potten
en enige andere dingen , die alle den ftempel van
groote bekwaamheid droegen.
Ik heb gezegd dat drie dagen zeilens van
Tongajaboo, l igt , omdat dit volk geene andere
wijze kent om den afflapd van het een eiland
tot het apder te berekenen , dan door den tijd
te noemen , die ’er vereischt wordt om de reis
in eene yan hunne kanos te dqen. Om dit juist
te weeten , o f om ten minften enig oordeel te
kunnen yellen hoe verre deeze kanos in eenen
gegeeven tijd met eene maatige koelte kunnen
zeilen, gong ik aan boord van eene, van dezelve
terwijl zij onder zeil was, en bevond door verfcheifcheiden
proeven met de log-lijn dat zij digt bij
den wind met eene labber koelte zeven knoopen
pf Engelfche mijlen in een uur vorderde. Hieruit
befiuit ik dat zij, als eene middelmaat, met
zulke koeltjens als gemeenlijk op hunne zee
waaien, omtrent zeven o f agt Engelfche mijlen
in een uur afleggen zullen. Maar de lengte van
eiken dag is niet te rekenen op vier en twintig
uuren; want als zij fpreeken van een dag zeilens,
meenen zjj niet meer dan van den morgen tot den
ayond van denzelfden dag, dat is ten hoogften
tien o f twaalf uuren. En twee dagen zeilens betekent
bij hen van den morgen van den eerften
dag tot den avond van den tweeden, en zoo
yoor alle getallen van dagen. Op deeze vaarten is
de zon hunne leidsvrouw bij den dag en de Herren
Zijn hunne leidslieden bij nacht. Als de lucht betrokken
is zoo dat zij die niet zien kunnen , nee-
men zij himne toevlugt tot de ftreeken, waaruit
de winden en golven tegens het fchip koomen.
£00, geduurende de verduiftering, de wind en
golven omloopen (dat binnen de grenzen van
den pasfaat zelden op andere tijden gebeurt) zijn
zij in verwarring, misfen dikwijls hunne bedoelde
haven en men hoort niet meer van hun. De
hiflorie van o m a ï s landslieden, die naar Wa-
teeoo gedreven wierden , doet ons befluiten dat
Zi j , van welke men nimmer meer hqort , juist
niet altijd vergaan zijn.
V 5 Van