a.62 IJuny 1777.] REIZE naar den
ren, zoo dat zij waarfchijnlijk zinnebeeldig dee-
?en wortel verbeelden moeften. De agterfte man
van elk paar pjaatfte gemeenlijk eene van zijne
handen onder, bef midden van de ftaak ,- als of
Zij, zonder deeze onderftelling, niet flerk genoeg
ware opa den last, die ’er aan hong, te draagen,
qnder welken zij alle gekromd fcheenen te gaan.
Deeze optogt gefchiedde door honderd agt paaien
, alle v o f de meefte, mannen van rang. Zij
kwamen digt voorbij de aflchutting, agter welke
wij ftoqden , zoo dat wij hen vplkoomen zien
konden.
Dier gewagt hebbende tot ?ij alle voorbij waren,
gongen wij naar pqulai jos huis en zagen
hem uitgaan. Men kpn ons niet toeftaan hem te
volgen, maar wij wierden terllond naar de voor ons
beftemde plaats gebragt, namelijk agter eene
fchutting , die tegens het open vak van de fa -
taoka ftond, daar de yams in den voormiddag waren
nedergelegd. Alzoo wij de eenigfte niet wa-
ren, die niet openlijk bij de plechtigheid mogten
tegenwoordig zijn, maar ons moeften vergenoegen
van agter het fcherm te loeren, hadden wij
yeel gezelfchap, en ik merkte op dat alle de af-
gefchoten plaatfen in den omtrek vol volks waren;
egter fcheen men alle mogelijke zorg ge-
draagen te hebben dat zij zoo weinig zouden zien
als mogelijk was, want de affchutfels waren met
alleen, dien morgen herfteld, maar zelfs op veele
plaat*
plaatfen hooger dan gewoonlijk opgetrokken ,
Zoo dat de langde man ’er niet over zien kon.
Om dit gebrek van onze plaats te gemoet te kooiden
, namen wij de vrijheid met onze mesfen
gaten in de heining te fnijden, door welke wij
alles wat ’er aan de andere zijde omgong vrij duid-
lijk konden önderfcheiden.
Toen wij op onze plaats kwamen, vonden wij
twee o f drie honderd menfchen op het gras zit^,
ten, aan het eind van den weg, die op het open
yak o f de mor ai uitkwam , welk getal aanhoudend
vermeerderd wierd door andere, die er bij
kwamen. Eindelijk yerfcheenen er enige man*
nen, draagende enige kleine ftaaken en takken of
bladeren van den kokos-nooten-boom, en, toen
zij eerst kwamen, zettede een oud man zig neder
op den weg en fprak met zijn aangezigt naaf
hen gekeerd, eene lange redenvoering op eenen
ernftigen toon. Toen trad hij terug, en de andere
naderden tot in het midden van bet vak en
begonnen een klein dak opterigten, waartoe zij
de bovengenoemde bouwftoffen bezigden. Toeij
zij hun werk geëindigd hadden, hurkten zij ’er
alle eenen oogenblik voor neder, reezen toen op ,
en begaven zig naar het overige van het gezelfchap.
Kort daarop kwam po u l aho s zoon,,
voorgegaan door vier o f vijf mannen; zij gongen
een weinig ter zijde van het afdak nederzitten, o f
liever agter hetzelve. Na hen veffeheenen twaalf
R 4 o f