
-deel te van hunne dijen, in hunne zijden onder <fe
jOXelefi, en door de wangen in den rhond. Alle
deeze pijnigingen geeven een denkbeeld van zulk
eene geflrenge tuchtiging\ dat 'er o f een onge-
toeene graad van genegenheid j o f de groffte bij-
geloovigheid toe vereischt wordt.
Ik wil niet zeggen dat de laatfle *er geen deel
aan hebbe \ want fomtijds is zij zoo algemeen,
dat veele geene kennis kunnen hebben van den
perfoon, voor welken men zoodanige droefheid
toont. Dus zagen wij het volk van Tongatabo&
•den dood van een Opperhoofd van / ^ ^ betreuren,
en daar kwamen meer diergelijke voorbeelden
voor geduurende ons verblijf aldaar. ’ Men
moet egter. ook opmerken dat de pijnlijkfle -van
deeze tuchtigingen alleen gefdiieden om den dood
van diegeene , die met dé rouwende -naast: in
verwantfchap Honden. Als iemand Hórft, wordt
.h ij, na eerst in matten en doek geworideri te
z ijn , omtrent op onze wijze begraaven. De
Opperhoofden fehijnen de fiatoohas voor hunne
begraaf* plaatfen te hebben , maar het gemeen
volk wordt op geene bijzondere plaats begraa-
ven. . ( * ) Welk gedeelte van de rouw - plecht
( * ) : e a wt o v a s bericht trmtrent dè begravéms- plechtigheden
van de Carolina-Eilanders is ais volgt: Lortqu'il
meurt qtcelqné perfotme cTvri rang difiitignê, bit qul tcar
«ft chère par •d'twtre* 'endrbitr, fes vbfeqms fe fdïit-fiv-èc
. ï • SU *••’•■ Xp01»‘
tïgheid ónmiddelijk na de begravenis volgt is on-
èeeker, dóch dat ’er hög eene is behalven de al-
gemeene rouw , die eenen àanmerklijken tijd
duurt, kónden wij opmaakeh uit hetgeen óns
gezegd wierd dat de begravepis van Ma r e e -
W agees w ijf, gelijk wij reeds gezegd hebben *
Van plechtigheden Honden Verzeld te gaan , die
Vijf dagen duufen zouden, en in welke alle de
Voornaam Hen haare gedagtenls zouden vieren.
Hun lange en algemeehe rouw bewijst dat zij
den dood als een zeel* groot kwaad befchouweiu
En dit wordt bevestigd door eene zeer aardige gewoonte,
die zij te werk Hellen om denzelven af-
teweeren. Toen ik deeze eilanden op mijne voo-
jrige reis eerst bezogt, merkte ik op dat veele van
de inwoóneren eenen o f beiden hunne pinkeft
àfgefneden hadden, en wij kónden toen geene
voldoende verklaaring van deeze verminking be-
koomen. (Dodh nu vernamen wij dat deeze
àfkapping gefchiedf als zij in eene zwaare ziekte
liggen en dehken dat zij iii dóóds-gevaar zijn*
Zij on der Hellen dat de Godheid den pink zal aan*
neemen als eene foort van öfferhande, die gehoegpömpe.
Il y en à qui renferment le corps du défunt dan$
un petit édifice de pierre, qu'ils gardent du‘ dedans dé
leurs maifons. D'autres les enterrent loin de leurs habitât
ions. Lettres édif. T. ÊPï p. 308, 30p.
( * ) c o o K s Raizea V D«el btedz. 116.
Z 3»