328 IJuly 1777.] R E I Z E n a a r den
len niet menigvuldiger ( en misfchien minder menigvuldig)
zijn dan in andere landen , daar de
oneerlijke dreeken van onwaerdige fchepzelen
nimmer het gantfche lighaam des volks zonder
onderfcheid zal doen laaken. Men moet veel
toegeeven aan het zwak van deeze arme inboorlingen
van den Stillen Oceaan, welker geedenwij
verrukten met den glans van voorwerpen , die
voor hun even nieuw als verleidende waren. £)ie-
verij mag onder befchaafde en verlichte natieen,
der waereld wel befchouwd worden als een karakter
aanduidende, derk bevlekt met zedenlijke
fchandlijkheid , met eene hebzugt, niet beteugeld
door de bekende regelen van rechtvaerdig-
heid, en met eene losbandigheid, die eene uiter-
Ite armoede voortbrengt en de middelen om die
te verligten verwaarloost. Maar op de Vrienden-
en andere Eilanden, die wij bezogten, kunnen
de diefftallen, die zoo dikwijls door de inboorlingen
begaan wierden omtrent hetgeen wij met
ons gebragt hadden, met recht tot minder mis-
daadige beweegredenen t’ huis gebragt worden.
Zij fcheenen enkel te fpruiten uit eene fterke
nieuwsgierigheid o f een onweêrdaanbaar verlangen
om iets te bezitten, waaraan zij te vooren
niet gewoon waren geweest, en eene foort van
volk toebehoorende, zoo zeer van hunzelven on-
derfcheiden. En misfchien zou men kunnen twijfelen
o f, zoo ’e r , indien het mogelijk ware, een
troep
troep menfcfien, die naar onze gedagten zoo verre
boven ons verheven zouden zijn als wij boven
hen, onder ons verfcheen, onze natuurlijkezugt
voor rechtvaerdigheid wel genoegzaam zoude zijn
om veele te wederhouden van in dezelfde dwaa-
ling te vervallen. Dat ik de waare reden van
hunne geneigdheid tot dieverij heb getroffen
blijktdaaruit.dat zij alles zonder onderfcheid op
het eerfle gezigt dalen , voor zij het minde begrip
konden hebben van hunnen buit tot enig nuttig
oogmerk aan te wenden. Maar bij ons zou niemand,
geloof ik , zijnen goeden naam waagen,
o f zig voor ftraffe bloot dellen , zonder vooraf
te weeten hoe de gedoolen goederen te gebruiken.
Over bet geheel was de diefachtigheid van
deeze eilanders, fchoon zeekerlijk onaangenaam
en lastig voor vreemdelingen , het middel om
ons de vlugheid van hun verdand te doen kennen;
want hunne kleine dieverijen wierden met groote
behendigheid gepleegd, en die van grooter belang
met een overleg en vooraf beraamd plan , naar
het gewigt van de voorwerpen gefchikt. Ik heb
reeds een buitengemeen voorbeeld van de laatde
bijgebragt, toen ik verhaald heb hoe zij op klaa-
ren dag ondernamen een van de ankers van de
Ontdekking wegtevoeren.
Hun hair is over het algemeen duik, dik en
derk, fchoon enige weinige het gekroesd o f gekruld
hebben. De natuurlijke kleur van hetzel-
X z ve