
 
		de  N.  en  N.  O.  naar  de  wind  het  toeliet,  tot  
 den  zestienden,  des  morgens  ten  een  uur,  wan-1  
 Heer  ik  een  gunfiiger  koeltjen  uit  het N.  krijgende, 
   wendde  en  Oostwaarts  Huurde,  zijnde  toen!  
 op  330  40 'Breedte  en  op  198°  50' OoHer  Lengte. 
   Wij  hadden  beurtelings  zwakke  zugtjens  eü  
 flilte,  tot  den  volgenden  dag  op  den  middag,  
 wanneer  de  wind  uit  het  O.  Z.  O.  begon  opte5-  
 Wakkeren,  en  ik  weder  N.  Oostwaarts  Huurde.  
 D o ch ,  alzoo  de  wind  dikwijls  naar  het O.  en  O.  
 N.  O.  liep,  zeilden  wij  meermaalen  niet  meer dan  
 eene  Noordlijke  koers,  ja  fomtijds  ten  Westen  
 van  het Noorden.  IVlaar  de  hoop  van' eenen  Zuid-  
 Jijker  wind  te  krijgen,  o f  een  weinig  over  den  
 keerkring  eenen  Westlijken  te  zullen  bekoomen,  
 gelijk  ik  op mijne  voorige  reizen  in  deezen Oceaan  
 ondervonden had, moedigde mij aan om deeze koers  
 te  Huuren.  Mét  was  indedaad ook  nodig  dat  ik  alles  
 waagde,  alzoo  mijne  verrigtingen  naar  het  
 Noorden  in  dit  jaar,  tot  bevordering  van  het  
 voornaamst  doelwit  van  de  re is ,  geheel  afhon-  
 gen  van  eenen  fpoedigen  overtogt  naar  Otahiti qf   
 de  Sociëteit-Eilanden. 
 De  wind  bleef  onveranderlijk  in  het  O.  Z.  O.  
 Haan  o f  veranderde  zelden  twee  Hreeken  naar  de  
 eene  o f  andere  zijde.  Hij  woei  ook  zeer  flap,  
 200  dat  het  de  zevenentwintigHe  was  vöor  wij  
 den  keerkring  pasfeerden,  en  toen  waren  wij  
 Hechts  op  aoi-° 23' Oofler Lengte,  en dus $$ ten 
 Wes»; 
 Westen  van  de  haven,  die  wij  meenden  te  bezeilen. 
   Op  deeze  geheele  vaart  zagen  wij  niets  
 dan  nu  en  dan  eenen  keerkring-vogel,  dat  ons  
 konde  doen  denken  dat wij  enig  land  digt voorbij  
 gezeild  waren.  Op  340  20'  Breedte  en  1990  
 Lengte  voeren  wij  voorbij  den  Ham"  van  een’  
 grooten  boom,  die  met  lepaden  bedekt  was,  
 een  teken  dat  hij  lang  in  zee  had  gedreven. 
 - Den  negen  en  twintigflen,  des morgens  ten  tien  
 uuren,  terwijl  wij  N.  O. Hevenden,  deed  de  Ontdekking  
 fein  van  land  te  zien.  Wij  ontwaarden  het  
 uit  de  mast  bijna  op  herzelfde  tijdHip,  en  in  de  
 Hrekking  van N.  O.  ten  O.  op  het  kompas.  Wij  
 ontdekten  weldra  dat  het  een  eiland  was  van  gee-  
 ne  groote  uitgeflrektheid,  en  hielden  ’er  op  aan  
 tot  zonne-ondergang,  wanneer  het  omtrent  twee  
 o f drie mijlen  in  het N. N.  O.  van  ons af lag. 
 De  nacht  wierd  doorgebragt  met  af  en  aan  te  
 houden  en  den  volgenden  morgen  met  den  dage-  
 raat,  loefde  ik  op  naar  lij  o f  de  west-zijde  van  
 het  eiland,  alzoo  het  mij  ondoenlijk  fcheen  aan  
 de  zuid-zijde  te  landen  of  te  ankeren,  ter  oor-  
 zaake  van  eene  zwaare  branding,  die  overal  hevig  
 op  het Hrand  floeg,  o f tegens  het  r if,  dat  het  omringde. 
 Thans  bevonden  wij  dat  het  eiland  bewoond  
 was  en  zagen  verfcheiden  menfchen  op  eene  landpunt, 
   die  wij  voorbij  gevaaren  waren,  waaden-  
 de  naar  het  r if,  daar  zij,  ziende  dat  hetfchip  zig 
 A   3  fnel