
 
		groote  róts  vati  eefië  kegelvormige  gedaante  is^  
 fïüurden  wij  Oostwaarts,  naar  de  doorvaart  tüs-  
 fchen  de  eilanden Footooha  en H a f  a h a ,  met eert  
 zagt  koeltjen  tiit  het  Z .  O.  Omtrent  tien  uurett  
 kwam  feènoü  aan  boord  en  bleef  den  ge-  
 heelen  dag  bij  ons.  Hij  bragt  twee  varkens  eU  
 eene  menigte  vrugten  mede*  en*  in  den  loop  
 van  den  dag,  kwamen  ’er verfcheiden  kanos  van de  
 verfchillende  eilanden*  die  rondom  ons  lagen*  
 aan  het  fchip  om  ons  vrugten  te  verkoopen *  dat  
 ons  zeer aangenaam  was,  alzoo  onze  voorraad bijna  
 verteerd  was.  Op  den  middag  Waren  wij  op  
 ip°  49'  45" Zuider  Breedte  en  wij  hadden  zeven  
 Êngelfche  mijlen  in  Lengte  afgelegd  zedert  wij  
 van  Aniiamooka  vertrokken  Waren;  Tóófod  lag  
 R   88° W .,  Kao  N.  7 10 W.  Footooha N.  893  W.  
 én H a f a h a  Z.  120 W. 
 '  Footooha  voorbij  zijnde  ontmoeteden  Wij  eert  
 r if  van  klippen *  en,  alzoo  ’er  maar  Weinig wind  
 was,  kostede  het  ons  enige  moeite  om  ’er  vrij  
 van  te  geraaken.  Dit  rif  ligt  tusfchen  Footooha  
 en  Neéneeva,  dat  een  klein  laag  eiland  is,  ten  
 O.  N.  O.  van  Footooha  liggende,  op  den afftand  
 van  zeven  o f  agt  Êngelfche  mijlen.  Footooha  is  
 een  klein  eiland  van  eene middelmaatige  hoogte*  
 en  rondom  met  eene  fteile  rots  omgeeven.  Het  
 ligt  Z.  6f   O.  zes  mijlen  van  Kao  en  drie  mijlen  
 van  Kotoo  in  de  ftreek  van  N.  330 Ö.  Met  zoo  
 even  genoemd  rif  van  klippen  voorbij  zijnde, 
 loef* 
 loefden  wij  op  naar  Neeneévd *  in  hoop  van  anker 
 grond  te  zullen  vinden;  maar  wij  wierdert  
 wederom  te  leur  gefteld  en  waren  genoodzaakt  
 den  nacht met  korte  gangen döorfebrengen * want *  
 fchoon  wij  aan  alle  kanten  land  in het gezigt  hadden  
 ,  was  de  zee  egter  onpeilbaar. 
 Wij  konden  in  den  nacht  duidlijk vlammen ui6  
 den  brandenden  berg  van  Tofoa  zien  oprijzen*  
 fchoon  tot  geene  groote  hoogte. 
 Den  zestienden,  met  het  aanbreeken  van  den  
 dag,  ftüurden  wij  met  een  zagt  koeltjen  uit  het  
 Z.  O.  naar  bet  R ,  O.  op Hapee  aan,  dat  wij  rm  
 in  het  gezigt  hadden,  en wij  konden  zien  dat  hee  
 laag  land  was aan  de  hoornen,  die  maar  even bo-  
 ven  het water uitftaken.  Omtrent  ten negen uuren  
 konden  wij  duidlijk  zien  dat het in drie eilanden verdeeld  
 was,  ten  naaften  bij  even  groot*  en  kort  
 daarop  zagen  wij  een  vierde  ten  zuiden van  dezelve  
 ,  dat  zoo  groot was  als  de andere.  E lk  eiland  
 fcheen  omtrent  zes  o f  zeven  Êngelfche  mijlen  
 lang  en  alle waren  van  dezelfde  hoogte  en  hadden  
 een  zelfde  voorkoomen.  Het  Noordlijkst  worde  
 Haanno  genaamd,  het  volgend  Foa,  het  derde  
 Lefooga  en  het  Zuidlijkst  Hoolaha,  maar  z ij  
 worden  door  de  inboorlingen  alle  onder den alge^  
 meenen  naam  van Hapaee  begrepen. 
 Naardien  de  wind  ons  tegens  liep,  konden  wij  
 het  land niet  te boven  zeilen ,  zoo dat wij  genoodzaakt  
 waren  tegens den wind  op  te  laveeren,  Ter