
 
		kwam,  het  anker ,  (levenden  het Kanaal  uiten zeilden  
 door  de  Straat,  in  gezelfchap  van  de Ontdek-  
 hing.  Naauwlijks  waren  wij  Kaap  Teerawitte  
 voorbij  o f  de  wind  liep  vlak  regens  uit  het  Z.  O.  
 In  deeze  (treek  bleef  hij  (laan  tot  den  volgenden  
 morgen  ten  twee uuren,  wanneer wij  enige  nuren  
 (lilte  kreegen,  waarop  ’er  een  koeltjen  uit  het N.  
 opkwam;  doch  het  bleef  niet  lang  in  die  (treek,  
 maar  liep  weldra  O.  en  daarna  Z.  Den  zeven  en  
 twintigden,  eindelijk,  des morgens  ten  agt  uuren,  
 namen  wij  ons  punt  van  vertrek  van  Kaap Palis-  
 f e r ,  die  op  dien  tijd  zeven  o f agt mijlen  ten Westen  
 van  ons  lag.  Wij  hadden  eene  fraaie  koelte  
 en  ik duurde O.  ten Noorden. 
 Niet  zoo  haast  hadden  wij  het  land  uit het  ge-  
 zigt  verloren  o f  onze  twee  Nieuw -Zeelandfche  
 reizigers,  die  nu,  door  de  zee-:ziekte  aangedaan, 
   erndig  begonnen  te  overweegen  wat  zij  
 ondernoomen  hadden,  begonnen  hartlijk  berouw  
 te  krijgen  van  den  dap,  dien  zij  gedaan  
 hadden.  Alle onze fusfingen, alle opbeuringen, welke  
 wij  maar  konden  bedenken,  hielpen  luttel.  
 Zij  fchreiden  zoo  in  het  afzonderlijke  als  in  het  
 openbaar,  en  boezemden  hunne  jammerklagten  
 uit  in  eene  foort van  gezang,  dat,  voor  zoo  verre  
 wij  de  betekenis  der  woorden  vatten  konden,  
 den  lo f  van  hun  land  en  van  hunne  natie  bevatte-  
 d e ,  van  welke  zij  nu  voor  eeuwig  gefcheiden  
 wierden.  Dus  hielden  zij  verfcheiden  dagen  aan 
 tot 
 tot  hunne  zee-ziekte  fleet  en  de  onduimigheid  
 van  hunne  zielen  tot  bedaaren  begon  te  koomen;  
 toen  wierden  deeze  buijen  van  klaagen  en  jammeren  
 al  minder  en  minder menigvuldig,  en  hielden  
 eindelijk  geheel  en  al  op.  Hun  geboorte  land  en  
 hunne  vrienden  wierden  langzaamerhand  vergee-  
 ten  en  zij  (cheenen  zoo  vast  aan  ons  verknogt  als  
 o f zij  onder  ons  geboren  waren. 
 De  wind  had  niet  veele  uuren  uit  het Zuiden  
 gewaaid  o f  hij  liep  Z.  O.  en  O .,  waar mede  wij  
 Noordwaarts  duurden  tot  den  agt  en  twintigden  
 op  den  middag.  Als  toen  op  410  1 7 'Breedte  en  
 op 177°  17' Ooder Lengte  zijnde,  wendden wij  en  
 duurden  Z.  O.  met  een  labber  koeltjen  uit  het  
 O.  N.  O.  Het koeltjen  wakkerde naderhand  op,  
 en  liep  om  naar  het N.  O .,  daar  het  twee dagen  
 bleef daan,  waaiende  fomwijlen  eene  frisfe  koelte  
 met  ruk - winden,  van  regen • buien  verzeld. 
 Den  tweeden  Maart,  op  den  middag,  op  4a0  
 3j>’ 30" Breedte en  op  18o°  8'  Ooder Lengte zijnde  
 ,  liep  de wind N. W . ,  daarna Z. W .,  en tusfchen  
 deeze  dreek  en  het  Noorden  bleef  hij  waaien,  
 fomtijds  eene  derke  koelte  met  derke  ruk-winden, 
   en  op  andere  tijden  zeer maatig.  Met  dee-  
 zen  wind  duurden wij N.  O.  ten  O.  en  O.  met  alle  
 zeilen,  die  wij  voeren  konden,  tot  den  elfden  
 op  den  middag,  wanneer  wij  op  390  219'Breedte  
 en  op  196°  4' Ooder Lengte  waren. 
 Nu  liep  de  wind  N.  O.  en  Z .  O,  en  ik duur-  
 A   2  de