
 
		leidden,  verzeekerden  ons dat  zij  geen  beter  hadden. 
 Aan  het  Zuid-eind  van  het  eiland  en  aan  de  
 West-zijde  vonden  wij  eenen  opgeworpen  heuvel. 
   Uit  de  grootte  van  enige  bootnen,  die  ’er  
 op  Honden,  en  uit  andere  tekenen maakte  ik  op  
 dat  hij  in  oude tijden was opgeworpen.  Hij  kwam  
 mij  voor  omtrent  veertig  voeten  hoog  te  zijn ,  en  
 de  middellijn  van  den  top  was  vijftig  voeten.  Aan  
 den  voet  van  deezen  heuvel  Hond  een  Heen,  die  
 uit  koraal-klip  moet  gehakt  zijn.  Hij  was  vier  
 voeten  breed,  twee en  eenen  halven  dik,  en veertien  
 voeten  hoog,  en  de  inboorlingen,  die  daar  
 tegenswoordig  waren,  zeiden  ons  dat  niet  meer  
 dan  de  helft  van  zijne  lengte  boven  den  grond  
 uit Hak.  Zij  noemden  hem  Tangata  Arekee  (*_)  
 en  zeiden  dat  hij  opgerigt  en  de  heuvel  opgeworpen  
 was  door  enige  van  hunne  voorvaderen,  ter  
 gedagtenisfe  van  eenen van  hunne Koningen,  maar  
 hoe  lang geleden  konden  zij  niet  zeggen. 
 Den  nacht  aankoomenden  keerden  de Heer g o-  
 r e   en  ik wederom naar boord, en  de  lieer b l i g k   
 kwam  terug van  het peilen  van  de  baai,  waarin  hij  
 van  veertien  tot  twintig vademen  water gevonden  
 had;  de  grond  was  grootendeels  zand,  maar  niet  
 zonder enige  koraal - klippen.  De  plaats daar wij 
 nu 
 ( * )   Tangata  betekent  in  hunne  taal  Man  en  Arekeet  
 Koning. 
 hu  ankerden  was  veel  beter  befchut  dan  die,  van  
 Waar wij  laatst  kwamen,  maar  tüsfchen  beiden  is  
 nog  eerte  andere  anker - plaats,  véél  beter dan beiden. 
   Lef00ga  en  Hoolaiva  zijn  van  den anderen  
 verdeeld  door  een  rif van  koraal * klippen,  dat bij  
 laag  water droog is ,  zoo dat men op dien tijd droogvoets  
 van  het  een  eiland  naar  het  ander  kan  gaan.  
 Enige  van  onze  heeren,  die  op  het  laatst  eiland  
 landden,  vonden  geen  het  minfte  blijk  van  bebouwing  
 o f  bewboning  op  hetzelve  *  dan  eene  
 eenige  hut,  het verblijf van  eenen man *  die  visch  
 en  fchildpadden  vong.  Het  is  enigzints  bijzonder  
 dat  het  in  deezen  wöeften  Haat  is ,  daar  het  zoo  
 onmiddelijk  mét  Lefooga,  dat  zoo  volmaakt  bebouwd  
 is,  gemeenfchap  heeft,  want,  fchoon  de,  
 grond  geheel  zandig  is ,  groeijen  alle  de  boomen  
 en  planten,  die  wij  op  de  nabuurige  eilanden  in  
 eenen  natuurlijken Haat vonden,  hier met degroot-  
 ile  weelderigheid.  De  Oost-zijde  van  hetzelve  
 heeft  een  rif als Lefooga,  en  de West - zijde  heeft  
 eene  bogt aan  het noordlijk  gedeelte,  daar  goede  
 anker  grond  fchijnt  te  zijn.  Schoon  Hoolaiva  
 onbewoond  is,  is  ’er  egter  een  heuvel  opgeworpen* 
   gelijk die  op  het nabuurig  eiland,  zoo  hoog  
 als  enige  van  de  omringende  boomem  
 Den  volgenden  morgen  ,  met  het  aanbreeken  
 Van  den  dag,  deed  ik  fein  om  het  anker  optewin-  
 den,  en  alzoo  ik  voorneemens was  óp mijnen weg  
 naar  Tongataboo  de  doorvaart  door  het  Zuid-  
 K   3 wes*