
 
		V I J FD E   HOOFDS TU K , , 
 Aankomst  van  de fchepen te Hapaee.  Vriendlijk  
 onthaal  aldaar.  Gefchenken  en  Plechtlghe-  
 Gevegten  mét  knodfen.  fVorflelen  en  
 vuist -v egt en.  Gevegt  van  vrouwen.  Krijgsoefening  
 van  de  zee  joldaaten.  Dans  van  
 mannen*  Vuurwerken.  Befchrijving  van  
 nacht' vermaaklijkheden. 
 Z oo  dra wij geankerd waren, wierden de  fchepen  
 vol  van  inboorlingen  en  van  eene  menigte  van  
 kanos  omringd,  alle  insgelijks  vol  volk.  Zij  
 bragten  varkens,  hoenderen,  vrugten  en  wortelen  
 van  land,  die  zij  voor  bijltjens,  mesfen,  fpij-  
 k e r s ,  glazen  koraalen  en  laken  vermangelden.  
 F e e n o ü   en  OMAi  kwamen,  toen  het  licht  
 was,  aan  boord,  om  mij  bij  het  volk  van  het  
 eiland  in  te  leiden,  tot welk  einde  ik  weldra met  
 hun mede  naar  land gong,  en  aan  de Noord - zijde  
 van  Lefoogay  een  weinig  regts  van  de plaats  daar  
 het  fchip  la g ,  aan  land  flapte. 
 Het  Opperhoofd  geleidde  mij  naar een  huis o f   
 liever  eene  hut,  digt  aan  het zee - flrand  flaande,  
 dat  ik  enige  minuuten  te  vooren  derwaarts  had  
 zien  brengen,  om  ons  té ontvangen,  f e e n o u ,  
 o m  a i   en  ik  gongen  in  hetzelve  nederzitten.  De  
 andere  Opperhoofden  en  de menigte maakten van 
 b»ibuiten  
 regt  over ons  eenen  kring  en  plaatften  zig-  
 zelve  insgelijks  op  den  grond.  Toen  vfoeg  meii  
 inij,  hóe  lang  ik  meende  té  blijven?  Toen  ik  
 geantwoord hdd vijf dagen, kreeg TAIPA bevel  oiö  
 zig  bij  mij  te  koomeh nederzetten  en zulks aan  het  
 Volk  bekend  te maakeh.  Toen  fprak  hij  hetzelve  
 aan  ert  deed  eene  redenvoering,  die  vóór  het  
 ineefte  gedeelte  door  f e è Noü  Wierd  opgegee-  
 Ven.  Dezelve  behelsde*  gelijk  mij  door  omaI  
 gezegd  wiefd,  dat  zij  mij  alle*  zoo jong als oud *  
 als  hutineh Vriehd móeflën  befchoüWeh,  dié  voof-  
 heemenS  wak  enige  dagen  bij  hen  te  vertoeven ;  
 dat zij*  geduurende mijh  verblijf aldaar, niets moeiten  
 fleelen* noch  mij  op  enige  andere wijs beledigen* 
   eh  dat  rtieh  verwagtte dat  zij  varkens*  gevogelte* 
   vrügteh  enz.  naar  de  fchepen  zouden  brengen, 
   waarvoor  zij  zulke  en  zulke  dingen,  die hij  
 öpnoemde,  in  ruiling  zouden  öntVangeii.  Zod  
 dra  t a IFa  deeze  redehvöenng  tot  het  volk  
 geëindigd  had*  verliet  ons  feenou.  taipa  
 ham  deeze  gelegenheid  waar  om mij  te  zeggen  dat  
 het  nodig waS  dat  ik  een  gefchehk aan  het Opperhoofd  
 des  eilands  deede*  welks  naam  èaroüpa  
 Vvas.  Hier  tóe  was  ik  niet  Onvoorzien *  en  ik  gaf  
 herii  zoo  veel *  dat  het  zijne  verwagting  verre  te  
 boven  gong.  Mijne  mildheid  haalde  liiij  verzoeken  
 van  denzèlfden  aart  van  twee Opperhoofden  
 van  andere  eilandeh,  die  daar  tegenswöordig waren, 
   op  den Hals,  gelijk  óók  van  taipa  zelven^  
 H  m  T o e i