
Vriend een gefchenk van hetgeen ik dagt hem het
aangenaamst te zullen wezen; maar toen hij henen
gong fcheen hij meer onvergenoegd dan wel
te vreden. Ik vernam naderhand dat hij zeer verlangende
was eenen hond te hebben, welk dier
dit eiland niet bezat, fchoon de inwooners Ivis-
ten dat dit ras op andere eilanden van hunnen
Oceaan beflond. Kapitein c l e r k e had hetzelfde
gefchenk met hetzelfde inzigt ontvangen van
eenen man, die even alzoo in zijne hoop wierd
te leur gefield.
Het volk in deeze kanos, was, over het algemeen,
van eene middenmaatige grootte en geleek
veel naar dat van Mangeea, fchoon veele van
eene zwarter tint waren dan veele, die wij aldaar
gezien hadden. Hun hair was op de kruin van
het hoofd bijeen gebonden, o f hong los op de
fchouderen, en fchoon het bij fommige krullende
was, was dat egter, zoo wel als hetgeen fluik
nederhong, lang. Hunne wezens-trekken waren
verfchillende en enige van de jonge lieden
vrij fraai van gelaat. Zij hadden , gelijk die
van Mangeea, gordels van vernist doek , of van
fijne matten, welker einden , door de dijen
doorgehaald zijnde, de nabuurige deelen bedekten.
. Aan hunne halzen droegen zij verder^
zelen van eene foort van breed gras, meé
rood gefpikkeld en waaraan bezieën van de
nacht-fchade geregen waren. Hunne ooren waren
ren doorboord, doch niet opgefpleten, en zij
waren op de beenen geprikt, van de knie tot den
hiel, hetgeen hun het voorkoomen gaf als o f zij
laersjens droegen. Zij geleeken ook naar de in-
wooneren van Mangeea in de lengte van hunpe
baarden, en zij droegen, gelijk deeze, eene foort
van voet-zooien aan de voeten. Hun gedrag
was gul en vrolijk met veel goedaartigbeid.
Ten drie uuren in den agtermiddag keerde de
Heer g o r e terug met de floep en berichtte mij
dat hij de geheele West-zijde van het eiland had
opgenoomen, zonder eene plaats te vinden, daar
eene floep landen konde, o f daar de fchepen konden
ankeren, zijnde de kust overal bezoomd met
eene Iteile koraal- klip, tegens welke de zee met
eene vreeslijke branding brak. Doch alzoo de
inboorlingen zeer vriendlijk fcheenen en enige
fpijt lieten blijken toen zij zagen dat het ons volk
mislukte te landen, dagt de Heer g o r e dat z ij,
door middel van om a i , die hun het verzoek best
kon beduiden, zouden kunnen overgehaald worden
om de dingen, die wij meest nodig hadden,
tot buiten de branding, aan de floepen te brengen,
in het bijzonder takken van plataanen - hoornen,
die een goed voeder voor het vee zijn.
Alzoo wij weinig o f geen wind hadden, was een
dag o f twee vertoevens van weinig aanbelang,
waarom ik befloot de zaak te beproeven en alles
tegens den volgenden morgen gereed maakte.
B 5 Even