
 
		f H   E?««y  ï/7 7 *J  R E I Z E   n a a r   d e n 
 dat,  in  grootte  en  netheid,  voor  weinige  in  de  
 plaats  behoefde  te  wijken.  Ik  vond  hier  een  ge-  
 zelfchap  met  hetzelfde  werk  bezig  als  ik  de  andere  
 verlaaten  had,  eenen  morgen- drank  gereed  
 maakende.  Dit  Opperhoofd  deed  mij  een  ge-  
 fchenk  van  een  leevend  en  een  gebraaden  varken,  
 yeele  yams  en  een  groot ftuk  doek.  Toen  ik  bij  
 den  Koning  terugkwam,  vond  ik  hem  en  den  
 kring  van  zijn  gevolg  aan  den  tweeden  bak  kava.  
 bezig.  Deeze  geledigd  zijnde,  zeide  bij  o m a i   
 dat  hij  eene  rouw-plechtigheid  gong  verrigten,  
 Tooge  genaamd,  wegens  eenen  zoon,  die  reeds  
 enigen  tijd  dood was  geweest,  en  hij  verzogt mij  
 hem  te  verzeilen.  Wij  waren  blijde  dat  zig  dee-  
 ze  gelegenheid  opdeed,  alzoo  wij  wat  nieuws  en  
 merkwaerdigs verwagteden. 
 Het  eerst  dat  het Opperhoofd  deed  was uit heihuis  
 te flappen,  verzeld van  twee  oude  vrouwen,  
 en  een  nieuw  pak  klederen,  o f liever  een nieuw  
 ftuk  doek  aantetrekken,  en  daar  over  eene  oude  
 verlieten  mat,  die  zijnen  overgrootvader  bij  zulk  
 eene  gelegenheid  reeds  mogt  gediend  hebben.  
 Zijne  bedienden  ,  o f  degeene,  die  hem  verzel-  
 den,  waren  alle  op  dezelfde  wijze  gekleed,  uit-\  
 gezonderd  dat  geene  van hunne matten,  in  ouder*  
 dom  met  die  van  hunnen  meefler  konden  vergeleken  
 worden.  Dus  uitgedoscht,  traden  wij  
 yoort,  voorgegaan  door  omtrent  agt  o f tien per-  
 foonen,  alle  in  de  bovengenoemde  ceremonie-  
 ■  j   kleklederen, 
   terwijl  elk  daarenboven  eenen  kleinen  
 groenen  tak  om  zijnen  hals,  had.  p o u l a h o   
 hield  zijnen  tak  in  zijne  hand,  tot  wij  aan  de  
 plaats  der  zaamenkomst  kwamen,  wanneer  hij  
 denzelven  ook  om  zijnen  hals  deed.  Nu  traden  
 wij  binnen  eene  kleine  affchutting,  waarin  een  
 net  huis  flond,  voor  welk  wij  eenen  man  vonden  
 zitten.  Zoo  dra het gezelfchap’er binnen gong,  
 namen  zij  de  groene  takken  van  hunne  halzen  
 en  fmeeten  die  weg.  Toen  de  Koning  zig  eerst  
 had  nedergezet,  gongen  de  andere  voor  hem  
 zitten  op  de  gewoone  wijze.  De kring  vergrootte  
 door  de  aankomst  van  andere  tot een  aantal  van  
 honderd  o f  meer,  meest  oude  mannen,  alle  gekleed  
 gelijk  boven  befchreven  is.  Het  gezelfchap  
 geheel  bij  elkanderen  zijnde»,  wierd  ’er een  groo-  
 te  kaya - wortel  door  eenen  van  ’s Konings  bedienden  
 gebragt  en  een  bak,  die  vier  o f  vijf  
 pinten  konde  bevatten.  Nu  begonnen  verfchei-  
 den  perfoonen  den  wortel  te  kaauwen  en  de  bak  
 wierd  boordevol  drank  gemaakt.  Terwijl  men  
 dien  bereidde,  waren  andere  bezig  met  drink-bekers  
 van  plataanen  bladeren  te maaken.  De  eerfle  
 beker,  die  gevuld  wierd,  wierd  den Koning  aangeboden  
 en  hij  liet  denzelven  aan  eenen  anderen  
 perfoon  geeven.  De  tweede  wierd  hem  ook  gebragt; 
   deezen  dronk  hij  uit,  en  de  derde wierd  
 mij  aangeboden.  Daarna  vroeg  de  man,  die  de  
 bekers  vulde,  zoo  dikwijls,  hij  ’er  eenen  gevuld  
 IX .  D e e l .  P   had,