fnel van hen verwijderde, ftaan bleeven; maar
andere, die zig welhaast hier en daar begonnen te
vertoonen, volgden het, en fomtijds. ftboolden
verfcheidene in kleine troepjenstezaamen, die met
elkanderen een gejuich aanhieven, omtrent op de
wijze als de inwooneren van Nieuw - Zeeland.
Tusfchen zeven en agt uuren waren wij aan het
W. N. W. gedeelte van het eiland, en, digt bij
land zijnde, konden wij met onze verrekijkers
befpeuren dat verfcheiden van de inboorlingen,
die zig op een zandig ftrand vertoonden, alle met
lange fpeeren en knodfen gewapend waren, welke
zij met tekenen van bedreiging, in de lucht
flingerden, o f, gelijk fommige van ons het uitlegden,
met tekenen van nodiging om aan land
te koomen. De meefte waren naakt, uitgezonderd
eene foort van gordel, die, tusfchen de dijen
door gehaald zijnde, die lighaams-deelen bedekte
; doch fommige droegen Hukken doek van ver-
fchillende kleuren, wit geftreept o f gevlakt, die
hun als een mantel over de fchouderen hongen.
Bijna alle hadden het hoofd met doek omwonden,
dat veel naar een’ tulband geleek, o f, bij
fommige, naar eene höoge puntige muts. Wij
konden ook zien dat zij taankleurig waren, en
over het algemeen van eene middelbaare geftal-
te , maar fterk en naar het zwaarlijvige hellende.
Nu wierd ’er in grooten haast eene kleine kano
aan het verst afgelegen eind van het ftrand in het
wawater
gefloten., in welke een man flapte, die van
land ftak, als met oogmerk om aan het fchip te
koomen, Oit befpeurende hield ik op den wind,
om zijn bezoek te kunnen ontvangen; doch hij
verloor den moed en keerde naar het ftrand terug,
daar enigen tijd daarna een ander bij hem in
de kano kwam, waarop zij met hun beiden naar
ons toe kwamen roeijen. Zij hielden egter eens»
klaps ftil, als o f zij bevreesd waren te naderen,
tot o m a i , die hen in de Otahitifche taal aan-
fprak, hunne vrees enigzints flilde. Toen kwamen
zij nabij genoeg om enige glazen koraalen
en fpijkers aanteneemen, die aan een ftuk hout
gebonden, en in de kano geworpen wierden.
Zij fcheenen bevreesd om deeze dingen aanteraa-
ken en legden het ftuk hout ter zijde, zonder dezelve
los te maaken. Dit zal egter misfchien uit
bijgeloovigheid gefchied zijn, want oMAizeide
ons dat z ij, toen zij zagen dat wij hun gefchen-
ken aanbooden, iets voor hunnen Eatooa o f God
vroegen. Hij deed hun o ok , misfchien onvoor-
zigtig, de vraag o f zij menfchen-vleesch aten?
hetgeen zij ontkennender wijze, en wel met ver-
ontwaerdiging en afgrijzen, beantwoordden. Een
hunner, wiens naam m o u r o o a was, gevraagd
zijnde hoe hij kwame aan een lidteken, dat hij op
zijn voorhoofd had, zeide dat het een gevolg
was van eene wond, die hij ontvangen had in een
gevegt tegens het volkaan een eiland, dat in hes
B 4 Noord