268 [July 1 7 7 7 *] REIZE NAAR DEN
vaders huis. Wij vonden hem in eenen kring van
jongens o f jongelingen van zijne jaaren, die voor
hem zaten, terwijl ’er een oude man en vrouw,
aan welken de zorg voor hem fcheen toevertrouwd
, agter hem gezeten waren. Daar waren
andere, mannen en vrouwen,, in verfchillende
vertrekken, aan hun noodzaaklijk werk bezig, die
waarfchijnlijk tot zijn huishouden behoorden.
Van den Prins keerden wij naar den Koning.
Hij was nu opgedaan en had eenen vollen kring
voor hem, meest uit oude mannen beHaanden. Terwijl
’er een groote bak kava wierd gereed gemaakt,
wierden ’er een gebraaden varken en yams,
rookend heet, binnen gebragt, van welke het
grootst gedeelte ons ,te beurt viel , dat het
volk van de floep zeer aangenaam was; want dit
volk eet zeer weinig in den morgen, voornamelijk
de kava - drinkers. Vervolgens gong ik uit,
bezogt verfcheiden andere bevelhebberen en
vond dat alle bezig waren met hunnen morgendrank
te neemen , zoo zij dien niet [alreeds gedronken
hadden. Naar den Koning wederkeeren-
de vond ik hem flaapenden in een klein afgezonderd
hutjen , terwijl twee vrouwen hem op de
dijen floegen. Omtrent elf uuren Hond hij weder
op, en toen wierden hem enige visch en yams,
die fmaakten als o f zij in kokos-nooten- melk ge-
Hoofd waren , gebragt. Van deeze at hij eene
groote portie en legde zig toen weder te flaapen.
Nu
Nu verliet ik hem en bragt den Prins eeti gefchenk
van doek, koraalen en andere dingen, die ik tot
dat einde met mij van boord gebragt had. Daar
was doek genoeg om hem een geheel Hel klederen
te maaken, en men hong| het hem terftond om.
Trotsch op zijne kleeding gong hij zig eerst aan
zijnen vader vertoonen en bragt mij toen bij zijne
moeder, bij welke zig omtrent tien o f twaalf
andere, vrouwen van een fatfoenlijk voorkoomen
bevonden. Hier veranderde de Prins van opfchik,
en deed mij een gefchenk van twee Hukken in-
landsch doek. Nu was het na den middag ,
waarom ik , volgens verzoek, naar het paleis gong
om te eeten. Daar waren deezen morgen verfcheiden
van onze heeren van boord terug gekoot
men en wij, wierden alle op het feest genodigd,
dat terHond wierd aangeregt en uit twee biggen
en yams beflond. Ik wekte den flaaperigen Vorst
om mede te eeten van hetgeen hij had laaten klaar
maaken om ons te onthaalen. Ondertusfchen
wierden hem twee harders en enige fchulp - vis-
fchen gebragt, naar ik gis, als een afzonderlijke
fchotel voor hem. Maar hij voegde het bij de
onze, zat met ons aan en deed eenen hartigen
maaltijd.
Toen de maaltijd geëindigd w a s , zeide men
ons dat de plechtigheid weldra een’ aanvang zou
neemen, en wij kreegen geflreng bevel van niet
uit te gaan. Ik was egter voorneemens niet lange