verzamelt al dat uitgefpuuwde, doet hetzelve in
eenen grooten houten fchocel o f bak, en doet ’er
zoo veel water bij dat de drank fterk genoeg is.
Dan wordt een weinig losfe ftof, van welke de
matten gemaakt worden, op de oppervlakte ge-
firooid, die het vezelachtig gedeelte onderfchept,
en fterk wordt uitgewrongen om ’er zoo veel vogt
Dit te krijgen als mogelijk is-. De wijze hoe hij
uitgedeeld wordt behoeft niet herhaald te worden.
Men doet in eiken beker gemeenlijk een vierde
van eene pint. De onmiddelijke uitwerking van
deezen drank is bij deeze menfchen niet te bemerken,
die denzelven zoo dikwerf gebruiken, maar
op fommige van ons, die het waagden dien te
proeven, fchoon zoo morsftg toebereid y had hij
hetzelfde vermogen als geestrijke dranken en
maakte hen dronken; o f liever hij bragt die foort
van verdooving voort, die het gevolg van opium
o f andere zelfftandigheden van dien aart is. Ik
moet egter ook opmerken dat, fchoon- deeze eilanders
dit vogt altoos versch bereid hebben, en
ik hen dien zeven maaien voor den middag heb
zien drinken, hij egter zoo onaangenaam is, ten
nvinften zoo fehijnt, dat de meefte van hun dien
niet kunnen drinken zonder feheeve monden te
trekken en daarna te grillen. ”
Zoo dra deeze rouw-plechtigheid over was,
verlieten wij Mooa en vertrokken om naar boord
terug te keeren. Terwijl wij het kanaal afroefcden,
ontmoeteden wij twee kanos, die van het
visfchen terug kwamen, p o u l a h o liet haar
toeroepen aan boord van onze floep te koomen en
nam het volk alle de visfchen en fchulpen, die zij
gevangen hadden, af. Naderhand hield hij nog
twee andere kanos aan en doorzogt haar, maar
zij hadden niets. Waarom dit gefchiedde kan ik
niet zeggen; want wij hadden overvloed van le vensmiddelen
in de floep. Hij gaf mij een gedeelte
van die visch en het overige verkogten zijne
bedienden aan boord. Wij onderhaalden in het
kanaal ook eene groote zeilende kano. A lle , die
’er in waren en op hunne beenen ftonden, toen
wij aankwamen, gongen nederzitten tot-wij voorbij
waren, ja zelfs de man die ftuurde, fchoon hij
den helm niet kon regeeren dan ftaande.
Naardien poulaho en andere mij hadden
gezegd dat ’er enig uitmuntend water was op
Onevy, een klein eiland, dat omtrent eene mijl
buiten den mond van de opening lag en aan de
noord-zijde van het Oostlijk kanaal, gongen wij
aldaar aan land om het te proeven ; maar ik vond
het zoo brak als het meefte dat wij gevonden hadden.
Het eiland is geheel in eenen natuurlijken
ftaat, wordende alleen bezogt als eene visch - plaats
en heeft omtrent dezelfde voortbrengzelen als
Palmerflons-Eiland, met enige etoa- boomen.
Na dat wij Onevy verlaaten hadden, daar wij ons
middagmaal hielden, op onzen weg naar het
P 3 fchip,