
 
		Dit  eiland  wordt  door  de  inboorlingen  Wttfc  
 teeoo  genoemd.  Het  ligt op  20°  i' Zuider Breedte  
 en  op  aoi°  45' Ooster  Lengte en  is omtrent zes  
 mijlen  in  om-trek  groot.  Het  is  een  fraai  ftukjen  
 land,  beftaande  uit  heuvelen en  dalen en met veeler* 
 perfoonen ,  mannen  ,  vrouwen  en  kinderen,  van een eiland,  
 dat  zij  Farroilep,  Noordwaards  naar  het  eiland Guam,  of  
 Guahan,  een  van  de Dieven -  o f Mariannes Eilanden,  gedreven  
 wierden.  Maar  deeze  hadden  zulk  eenen  grootfe  
 togt  niet  gedaan  dan  de  voorige,  alzoo  zij maar  twintig  dagen  
 in  zee  geweest  waren.  Daar  fchijnt  geene  reden  te  
 zijn  om  aan  de  algemeene  echtheid  van  deeze  twee  verhaa-  
 len  te  twijfelen.  De  berichten ,  in  de  brieven  der Jefuiten  
 omtrent  deeze  eilanden  vervat,  die  hu  onder den  naam  van,  
 de  Carolinifche  Eilanden  bekend  zijn,  en  die  den  Spanjaarden  
 door  de  aankomst  van de  kanos  aan  Samul  en  Guam  
 bekend  wierden  ,  zijn  door  alle  onze  laatere  fchrijveren  
 aangenoomen  geworden.  Zie  des  Prefidents  de  b r o s s e s ,  
 Voyages  aux Terres Aujlrales,  T.  II.  p.  443  en  verv.  Zie  
 ook  de Hedendaagfche Algemeene Hiflorie  (  f ). 
 ( t  )  Op deeze  wijze  zoude  men  ujeer  dan  vijftig  gelukkige  toevallen  
 moeten reekenen ,  waardoor  de gezamenlijke  Zuid-Zee-Eilanden  
 ,  die meer dan  vijf  en  twintig  zee-mijlen van  e'kanderen liggen  ,  
 •ntnekc  en  bevolkt  hebben  moeten  worden.  Hoe  menigmaalen  dik  
 jnoet  gemist  zijn  tegens  dat  het zoo  veel  maaien gelukt is,  kan ieder  
 «igxelvén  beantwoorden,  die  zijn  oog  óp  de  kaart  flaat^  welk  een  
 •ntzagchelijk aantal  kanos  meesten  'er'  dan  ook  niet  verongelukken,  
 eer  ’ er  eens  *ene  aan  een  eiland  wordt  aangedreven!  En  evenwel  
 Stét men  geenen  anderen  weg  boe  de  bevolking  konde  gefchiedcn ,  
 te  meer  daar  de meeste,  en  voornamelijk  de verst  naar  het  Oosten,  
 Zuiden  en  Noorden  gelegene  eilanders  van  eenen  zelfden  (hm  zijn,  
 generlei taal  en  eenerleie  zeden  hebben. 
 B. P 8 ESTER, 
 ïeflei  groen  bedekt.  Onze  heeren  vonden  den  
 grond  daar zij  den  dag  doorbragren  ligt en  zandig;  
 maar  verder  het  land  in  is  ’er mogelijk  eene  andere  
 foort  van  grond,  alzoo  wij  van  het  fchip,  door  
 onze  verrekijkers,  eene  roode  tint  op  het  hangen  
 der heuvelen  zagen.  Aldaar  ftaan  de  huizen  van  
 de  inwooneren,  want  wij  konden  ’er  twee  o f drie  
 zien,  die  lang  en  ruim  waren.  Deszelfs  voortbrengzelen  
 vonden  wij  dezelfde  te  zijn  als op  het  
 laatst  eiland,  dat wij  bezogt hadden,  behalven  dat  
 hier ook  varkens  waren.  Het  volk,  welk  mij  de  
 ligging  van  dat  voorig  eiland  aanwees,  noemde  
 hetzelve  Owhayarouah,  een  naam  zoo  veel  
 verfchillende  van Mangeea Nooe Nainaiwa,  dien  
 wij  van  deszelfs  inwooneren  leerden,  dat  het  zeer  
 waarfchijnlijk  is  dat  Qwhavarouah  nog  een  ander  
 eiland  zal  wezen. 
 Uit de  reeds  opgegeeven  omftandigbeden  blijkt  
 dat Wateeo.o  van  wéinig nut  kan  zijn voor de fche-  
 pen,  die  ververfebingen  van  noden  hebben,  dan  
 in  geval  van  volftrekte  noodzaaklijkheid,  De  inboorlingen', 
   die  nu  de waarde  van  enige  van  opze  
 waaren  kennen  ,  kunnen  aan gelokt  worden  om  
 vrugten  en  varkens  te  brengen  aan  een  fchip,  dat  
 a f  en  aan  houdt,  o f  naar  floepen,  die  buiten  het  
 r if  liggen,  gelijk  de  onze  deeden.  Het  is  egter  
 twijfelachtig  o f  ’er  versch,  water  zoude  te  krijgen  
 z ijn ;  want  fchoon  den  heeren  enig  water  in  kokos 
  nooten  doppen  wierd  gebragt,  zeide  men 
 D  4  hun