
 
		IS)8  IJuny  1777.]  REIZE  naar  den 
 In  den  avond  wierden  wij  vermaakt  met  de  
 bomai  C * )   o f  de  nacht-danfen  op  eene  ruimte  
 voor  f e b n o u s   hut.  Zij  duurden  omtrent  drie  
 uuren,  in  welken  tijd  ’er  omtrent  twaalf gedanst  
 wierden,  omtrent  op  dezelfde  wijze  als  die  te  
 Hapaee.  Maar  in  twee  danfen,  die  door  vrouwen  
 gedanst  wierden,  kwamen  ’er  enige mannen,  
 die  eenen  kring  binnen  den  haaren maakten.  En  
 in  eenen  anderen,  uit  vier  en  twintig mannen  be-  
 ftaanden,  waren  verfcheiden  beweegingen met de  
 handen,  die  wij  van  te  vooren  niet  gezien  hadden  
 en  die  grootlijks  toegejuicht  wierden.  De  
 muzijk  wierd  in  den  loop  van  den  nacht ook  eens  
 veranderd,  en  in  eenen  van  de  danfen  verfcheen  
 f e e n o u   aan  het  hoofd  van  vijftig mannen,  die  
 te  Hapaee  gedanst  hadden;  hij  was  wel  gekleed  
 in  linnen,  aan  zijn  hals  hongen  een  groot  ftuk  
 gaas  en  enige  kleine  fchilderijtjens.  ( f )  Doch,   
 na  dat  de  vermaaklijkheden  een  einde  genoomen  
 hadden,  was  het blijkbaar  dat  wij  dit arme  volk  
 veel ongemak  aangedaan  hadden,  o f liever  dat  het  
 zig  zelf veel  ongemak  veroorzaakt  had;  want  op  
 deeze onbewoonde plaats van  het  eiland  te  zaamen  
 gefchoold zijnde, waren  veele  genoodzaakt zig onder  
 de  ftruiken  te  flaapen  te  leggen,  naast  eenen 
 boom 
 ( * )   Po  of  Bo  heet  nacht.  o.  f o u s t e r . 
 C f )   Men  gebruikte  dan  hïer  de  Europifche  gefcheii-  
 ken.  ©.Fo k s t e r ,  j 
 S T IL L EN   O C EAAN.  [Juny 1777J  19& 
 boom  o f  eene  kano;  ja  veele  hunner  lagen  neder  
 in  de  open  lucht,  dat  zij  niet  gaerne  doen,  
 ©f  gongen  den gantfchen  nacht  rond wandelen.  A  
 Dit  geheele  feest  wierd  in  veel  beter  orde  ge--  
 vierd  dan  men  van  eene  zoo  groote  verzameling  
 van  menfehen  zoude  verwacht  hebben.  Onder  
 zulk  eene  groote  menigte  moeten  veele  kwalijk  
 gezinde  zijn,  en  dit  ondervonden  wij  dagelijks*  
 Alle  onze  zorg  en  oplettendheid  belettede  niet  
 dat  zij  ons  overal  plonderden,  en  zulks  op  de  
 ftoucfte  en  onbefchaamdfte  wijze.  Daar  was  
 naauwlijks  iets  dat  zij  niet  tragteden  te  fteelen;  
 en  egter  wilde  ik ,  omdat  het  gedrang  altijd  zoo  
 groot  was  ,  niet  toelaaten  dat  de  fchildwagten  
 fchooten,  opdat  de  onfchuldige  niet  voor  den  
 fchuidigen  zouden boeten.  Eens waagden  zij  het  
 op  klaaren  dag  een  anker  v^n  den  boeg  van  d$  
 Ontdekking  te  fteelen,  en  het  zou  hun  gelukt  
 zijn,  zoo  de  lepel  van  het  anker  niet  in  een  van  
 de  pudding-ijzers  gevat  hadd’ ,  terwijl  zij  het  
 langs  het  fchip  lieten  afzakken,  waaruit  zij  het  
 niet  met de  handen  konden  los maaken,  en  takels  
 kenden  zij  niet.  De  eenigüe  daad  van  geweld;  
 waaraan  zij zig jegens ons Ichuldig maakten,  was het  
 breeken  van  het  fchouderbeen  van  eene  van  onze  
 geiten,  zoo dat  zij  kort  daarop  ftierf.  Dit  verlies  
 gold  henzelve,  alzoo  zij  eene  van  die  was,  welke  
 ik  voorneemens geweest was op het eiland telaaten ;  
 maar  hiervan was hij,  die het  deed,  onbewust.  ; 
 N   4  Den