met hoeken en lijnen, eene aanmerklijke hoeveelheid
visch.
Den volgenden morgen ten vier uuren zond ik
Luitenant k i n g met twee floepen naar Koman-
go, om ververfchingen te haaien, en ten vijf
uuren deed ik fein om het anker te Jigten om naar
Annamooka op te laveeren, alzoo de wind uit
het N. W. ons tegen woei.
Naauwlijks was het dag-licht aan den hemel
o f wij kreëgen bezoek van zes o f zeven kanos
van verfchillende eilanden, behalven vrugten en
wortelen, twee biggen, verfcheiden hoenderen,
enige groote woud-duiven, kleine rallen en
groote purperen waterhoentjens medebrengende,
die zij alle voor glazen koraalen, fpijkers en bijltjens
vermangelden. Zij hadden nog andere dingen te
koop, als Hukken van hun doek, vischhoeken,
korfjens, rieten fluitjens, en enige knodfen, ffiee-
ren en beogen. Maar ik beval dat men geene
merkwaerdigheden van hun zoude koopen tot dat
het fchip van leeftogt zoude voorzien wezen en
*er daartoe verlof zoude gegeeven zijn. Ook
door ondervinding weetende dat, zoo dra ons volk
met de inboorlingen mogt handelen elk naar zijnen
eigen zin, ’er geduurig gefchillen ontdaan
zouden, Helde ik enige bijzondere perfoo-
hen aan, die het beftuur over dien handel zouden
hebben, zoo aan land als aan boord, terwijl
ik verbood dat iemand buiten deeze ’er zig mede
bebemoeien
zoude. Voor de dag ten halven ver-
Joopen was, keerde de floep van den Heer k i n©
terug met zeven varkens, enige hoenderen, vrug«-
ten en wortelen voor ons, en enig gras voor ons
vee. Zijn volk was op Komango zeer beleefdlijk
onthaald geworden. De inwooners fcheenen
niet talrijk te zijn, en hunne hutten, die in eene
laan van plataanen-boomen digt bij elkanderen
Honden, waren niet al te goed. Niet verre van
dezelve was eene vrij groote zoet-water-plas,
van vrij goed water, maar daar was geen fchijn
van eene beek. De Heer k i n g bragt het Opperhoofd
van het eiland t o o b o u l a n g e e genaamd,
mede aan boord, en nog een ander,
welks naam t a i p a was. Zij bragten een varken
tot een gefchenk voor mij mede en beloofden
des anderen daags nog meerdere te zullen
brengen.
Zoo dra de floepen binnen boord waren, Huur»
de ik naar Annamooka, en, alzoo de wind flap
was, was mijn voorneemen tusfchen Annamooka
- ette ( o f klein Annamooka ) en de branding ten
Z. O. van hetzelve door te zeilen, maar dezelve
naderende peilden wij zeer onregelmaadge diepten,
op elke uitwerping van het diep-loot tien
o f twaalf vademen verfchillende. Dit noodzaakte
mij van mijn voorneemen af te zien en ten
Zuiden van alle mijne koeis te nee men, hetgeen
ons