
önderhoorige eilanden met den naam van de Lah*
den der knegten onderfcheiden worden.
Deeze Opperhoofden worden door het volk
niet alleen Heeren der Aarde genoemd , maar
ook van de zon en den hemel, en ’s Komngs ge-
flacht neemt den naam aan van Futtafaihe naar
den God van dien naam , die waarfchijnlijk des-
zelfs befcherm - god is en misfchien deszelfs ge^
meene ftamvader. ’s Konings bijzondere aardfche
eernaam is egter enkel Tooee Tonga.
In tegenswoordigheid van hunne voornaamfte,
en in het bijzonder van hunnen Koning wordt eene
deftigheid in acht genoomen, die wezenlijk be-
wonderenswaerdig is. Zoo dra hij gaat nederzit*
ten, hetzij in een huis, o f in de open lucht, gaat
zijn geheel gevolg ook zitten , en plaatst zig voor
bemin eenen halven kring, altijd eene voeglijke
ruimte tusfchen hem en zig ze lf open laatende,
binnen welke niemand zig begeeft, tenzij hij iets
bijzonders te verrigten heeft. Ook mag niemand
agter hem henen gaan o f zitten, noch zelfs digt
bij hem dan op zijn bevel, o f met zijne bewilliging,
zoo dat dit voorrecht, dat men ons vertind
had , een duidlijk bewijs was van den grooten
eerbied, dien men ons bewees. Als iemand den
JConing moet fpreeken, nadert hij en gaat voor
hem zitten, zegt hetgeen hij te zeggen beeft in
weinige woorden, en, antwoord ontvangen hebbenbende,
keert hij naar den kring terug. Doch als
de Roning iemand aanfpreekt, antwoord hij van
de plaats daar hij zit, tenzij hij enig bevel ont-
vangen moet, wanneer hij van zijne plaats op-»
jftaat, en zig voor het Opperhoofd neder zet met
zijne beenen kruislings over elkanderen, eene
houding, waaraan zij zoo gewoon zijn, dat alle
andere wijzen van zitten hun lastig is. Den
JConing ftaande aaotefpreeken zon hier zulk eene
groote lompheid zijn als het bij ons wezen zoq*'
d e , zoo iemand gong zitten en zijnen hoed op-
Zettede, als hij zijnen meerderen aanfprak, eq
terwijl die meerdere ftaande en ongedekt was.
Ik geloof niet dat eene van de befchaafdfte na»
tieën dit vojk te boven gaa in de groote ordelijkheid
, die het bij alle gelegenheden iti acht
neemt, waarin het zig gereedlijk fchikt naar de
hevelen der Opperhoofden, en in de overeen de m-r
ming, die ’er onder alle rangen beftaat, en die hen
yereenigt, als o f zij een man waren, door hetzelfde
heginzel onderrigt en beftierd. Dit hun
gedrag blijkt bijzonderlijk, zoo dikwijls het na-
dig is dat. hunne Opperhoofden bet verzameld^
volk aanfpreeken , dat dikwerf gefchiedt. Dan
wordt
.-•,(*) J)it is den mannen bijzonder eigen, terwijl de vrouwen
altijd met beiden de beenen een weinig ter zijde gedraaid
zitten. Deeze aanmerking zijn wij aan Kapitein
k i n c verfchuldigd, , -