ger van ageer het fcherm te kijken, maaf ofts zoo
het mogelijk was onder de fpeelers zelve te mengen*
Met dit inzigc floop ik uit de plantagie en
trad naar d e-mor at, het toneel van de plechtigheid.
Ik wièrd verfcheiden maaien verzogt terug
te gaan door volk, d3t ik ontmoetede, maar ik
ft oor de mij niet aan hun, en zij lieten mij voorbijgaan.
Toen ik aan de moraiï kwam, vond ik
een aantal mannen aan de zijde van het open vak
gezeten, ter wederzijde van den weg, die ’er naaf
toe loopt. Aan de overzijde van hef vak zaten
ook nog enige weinige, en twee mannén in het
midden met hunrie aangezigten naar de mor ai gekeerd.
Toen ik in het midden van het éérst ge-
zelfchap kwam, verzogt men mij neder te gaan
zitten, hetgeen ik dan ook deed. Daar ik zat,
lagen verfcheidene kleine bondels o f pakken van
kokos - nooteh - bladeren, aan Hokken gebonden,
in de gedaante van hand-berries gemaakt. At
wat ik omtrent dezelve kon verneemen was dat zij
taboo waren. Ons getal groeide aanhoudend aan
door lieden , die alle van eenen kant kwamen.
Van tijd tot tijd keerde de een o f de ander van
het gezelfchap zig naar dégeene, die zig bij ons
kwamen voegen, en deed eene korte aanfpraak,
waarin ik opmerkte dat het woord arekee, dat is
Koning, gemeenlijk genoemd wierd. Een hunner
zeide iets dat eene uitberfting van hartig lagchen
onder het geheel gezelfchap veroorzaakte; andere
re van dè fjbreekers wierden openlijk toégejuicht.
Men verzbgt mij verfcheiden maaien de plaats te
verhaten, en, ten laatften, toen zij bevonden dat
ik mij niet verroeren wilde, verzögten zij mij,
ria dat zij,- naar het fcheen , kortlijk te zaamen
beraadflaagd hadden, dat ik mijne fchouderen zoude
ontblooten, gelijk de hunne waren. Aan dit
verzoek’voldeed ik, en toen fcheen mijne tegens-
woordigheid hen niet meer te ontrusten.
Ik zat daar een geheel uur, zonder dat ’er iets
meer gebeurde dan ik gezegd heb. Eindelijk kwamen
db Prins, de vrouwen en de Koning alle in ,
gelijk den voorigen dag. Na dat de Prins onder
het dak geplaatst was, na de aankomst van zijnen
vader,1 kwamen ’er twee mannen , elk een ftuk
mat draagende, en iets ernftigs fpreekende en
höngen hem dezelve om. Nu begon het verzamelde
volk hun werk; en eerstlijk liepen ’er
drie benden heen en weder over de open ruimte,
gelijk in het bericht van de handelingen van den
voorigen dag befchreven is. Kort daarop deeden
de tweemannen, die in het midden van het vak
zaten, eene korte aanfpraak o f een gebed, en toen
rees het geheel gezelfchap, onder welke ik plaats
genoomen had, in ééns o p , liep henen en zette-
de zig neder voor het dak, onder welk de Prins
en drie o f vier mannen gezeten waren. Ik was
nu gedeeltelijk onder het opzigt van een van het
gezelfchap, die zeer oplettend fcheen om mij te
die