
 
		kranden  -afhek,  die  aan  de  Zuid  West  zijde  keil  
 zijn,  fchoon  niet  boven  tien  o f  twaalf  voeten  
 h o og ,  en  aldaar  verfcheiden  uitholingen  hebben,  
 door  het  Haan  van  de  golven  tegens  eenen  bruin*  
 achdgeu  zand-keen,  waaruit zij  bekaan,  veroorzaakt. 
   De  fchuinke  is  aldaar  bedekt met boomen  
 van  eene  donker  groene kleur,  die  zeer dik,  maar  
 niet  hoog  zijn,  en  alle  van  dezelfdefbortfchijnen,  
 behalven  digter  naar  den  water - kant,  daar  veele  
 van  die  foort  van  dracana  o f  Draaken - boomen  
 konden,  die  men  op  Nieuw - Zeeland  vindt,  en  
 die  ook  hier  en  daar op  andere  plaatfen  groeijen.  
 Aan  de  Noord-West  zijde  eindigt  de  kust,  gelijk  
 wij  boven  gezegd  hebben,  in  een  zandig  
 firand,  agter  welk  het  land  in  kleine  fpleeten  o f  
 holle  wegen  afgebrooken,  en  met  een  breeden  
 k ro o k ‘van  boomen,  die  naar  hooge willigen gelijken, 
   bezoomd  is ,  die,  aan  hunne  regelraaatig-  
 heid  een  werk  van  konst  zouden  fchijnen  ,  zoo  
 derzelver  uitgeftrektheid  ons  niet  verbood  dit  te  
 denken.  Verder  op  naar  boven  waren  de  boomen  
 van  de  bovengemelde  donker  groene kleur.  
 Sommige  van  ons  dagten  dat  deeze  broodboomen  
 waren,  met  Jaage kokos - palmen  tuslchen  beiden,  
 en  enige  weinige  andere  foorten.  Zij  fcheenen  
 niet  zoo  dik  als  op  het  zuid-westlijk  gedeelte,  
 en  hooger,  welk  voorkoomen  misfchien  veroorzaakt  
 wierd  dóór  onze meerdere  nadering  van  het  
 land.  Op  de  heuveltjens  konden  enige  boomen 
 van 
 van  eene  hooger  foort,  maar dun  gezaaid,  doch  
 de  andere  kreeken  waren  o f  kaal,  en  roodachtig  
 van  kleur  ,  o f met  iets  dat  naar  varen  geleek  
 bedekf.  Het  eiland  heeft,  over  het  geheel,  
 een  aangenaam  voorkoomen,  en  zou,  als  het  bebouwd  
 wierd,  tot  een  zeer  fraai  land  kunnen  ge*  
 maakt worden. 
 Alzoo  de  inwooners  talrijk  en  wel  gevoed  
 fcheenen,  moeten  de eetwaaren,  welke  het  eiland  
 voortbrengt,  ’er  in  grooten  overvloed  gevonden  
 worden.  Het  zou  egter  der  moeite  waerdig  zijn  
 te  onderzoeken  hoe  zij  aan  de  kost  koomen,  
 want  onze  vriend  m o u r o o a   zeide  ons  dat  zij  
 geene  dieren  hadden  dan  varkens  en honden,  van  
 welke  zij  egter  hadden  hooren  fpreeken,  maar  
 zij  erkenden  dat  zij  plataanen  ,  brood-vrugt  en  
 taro  hadden:  De  eenigke  vogelen,  die  wij  ’er  
 zagen,  waren  enige  witte  eiervogelen,  zee-zwaluwen  
 en  Amerikaanfche  kernen  en  een witte reiger  
 op  het  krand. 
 De  taal  van  de  inwooneren  van Mangeea  is een  
 tongval  van  die  van  Otahiti,  fchoon  hunne  uit-  
 fpraak,  gelijk  die  van  de Nieuw-Zeelanders,  meer  
 uit  de  keelgefchiedt.  Wij  zullen  hier  enige  van  
 hunne  woorden,  van  welke  twee  o f  drie  dit eiland  
 misfchien  bijzonder  eigen  zijn,  opgeeven,  
 gelijk  die  door  a n d e r s o n   uit  den  mond  van  
 o m  a i ,  die  dezelve  in  zijne  gefprekken met m o ü -   
 r o o a   geleerd  had,  zijn  opgefchreeven.  De 
 Ota