
 
		*78  t> &   *$97*3  R E I ZE  naar  den 
 den  als  handelende  onmiddelijk onder het oog van  
 een  Opperwezen. 
 De  tegenswoordige  Natche  k an,  uit  het  bo-  
 venftaand  verflag  ,  befchouwd  worden  als  enkel  
 zinnebeeldig;  want  de  kleine  hoeveelheid  yams;  
 die wij  den  eerften  dag  zagen,  kon niet  gemeend  
 worden  als  eene  algemeene  fchatting  ,  ook  gaf  
 men  ons  te  verftaan  dat  zij  eene  portie  was,  die  
 den  Om a   o f  de  Godheid  was  toegewijd.  Maar  
 men  zeide  ons  dat  *er,  over  omtrent  drie  maan-i  
 den  ,  om  dezelfde  reden ,  eene  nog  veel  gewig-  
 tiger  en  grooter  plechtigheid  zonde  plaats  hebben  
 ,  bij  welke  gelegenheid  niet  alleen  de  fchatf  
 ting  van  Tongatahoo,  maar  ook  die  van Hapaee,  
 Vavaoo  en  van  alle  de  anderê  eilanden  aan  het  
 Opperhoofd  zouden  gebragt worden,  en plechtiger  
 zouden  bevestigd worden  door  het offeren  van  
 tien menschlijke  offerhanden  uit  de  laagfte  klasfe  
 des  volks.  Eene affchuwelijke  plechtigheid  inde-  
 daad,  en  een  groot  voorbeeld  van  den  invloed  
 van  eene  droevige  en  domme  bijgeloovigheid  op  
 de  zielen van  een van  de  goedaartigfte en  mensch*  
 lievendfte  natieën  van  de  waerdd!  Toen  ik  hen  
 naar  de  reden  van  een  zoo  barbaarsch  gebruik  
 vroeg  ,  zeiden  zij  Hechts  dat  het  een  noodzaaklek  
 gedeelte  van  de  Natche  was  ,  en  dat,  zoo  
 zij  zulks  nalieten,  de Godheid voorzeeker hunnen  
 Koning  zoude  dooden. 
 De  dag was  verre  verloopen  voor de  vergadering 
 ring  uit  een  gong,  en,  alzoo  wij  op  enigen  af-  
 ft and  van  de  fchepen  waren,  en  eene  moeijelijke  
 vaart  te  doen  hadden,  maakten  wij  haast  om  van  
 Mooa  te  vertrekken.  Toen  ik  affcheid  van  pou*  
 l  a h o nam  ,  drong  hij  flerk  bij  mij  aan  om  tot  
 den  volgenden  dag  te  blijven,  om  bij  eene  be-  
 gravenis ■ plechtigheid  tegenswoordig  te  zijn.  De  
 vrouw  van  m a r e e w a g e e ,  die  fchoonmoeder  
 van  den  Roning  was  laatst  geftorven,  en haar lijk  
 was,  wegens  de Natche,  aan  boord van  eene kano  
 gebragt,  die  in  het  meir  lag.  p o u l a ü o   zeide  
 mij  dat  h ij,zoo   dra  hij  haar den  laatften  plicht  bewezen  
 hadde  ,  mij  naar  Eooa  zoude  verzeilen,  
 doch  dat  hij,  Zoo  ik  niet wilde  wagten, mij  derwaarts  
 zoude volgen.  Ik verftond te zelfden tijd dat,  
 zoo het niet wegens den dood van deeze  vrouw ware  
 geweest,  de  meefte  Opperhoofden  ons  naar  dat  
 eiland  zouden  verzeld  hebben ,  daar  zij  alle,  naar  
 het  fchijnt,  bezittingen  hebhen.  Ik  zou  gaerne  
 gewagt  hebben  om  ook  deeze  plechtigheid  bij  te  
 woonen,  ware  het  getij  nu  niet  gunftig  geweest  
 voor  de  fchepen  om  door  de  engten  te  koomen.  
 Ook  was  de wind,  die  verfcheiden  dagen  te  voo-  
 ren  zeer  onftuimig  geweest  was,  nu  maatig  en  
 vast,  en  zoo  wij  deeze  goede  gelegenheid  lieten  
 voorbijgaan,  zouden  wij  nog  veertien  dagen  langer  
 hebben  kunnen  opgehouden  worden.  Doch  
 dat  beflisfend  was  tegens  het wagten,  was  dat  wij  
 verftonden  dat  de  begravenis-plechtigheden  vijf  
 S  4  da