
 
		fcheeps - bouw  ,  zoo  ik  het  zoo  noemen  mag.  
 Doch  ik moet  den-  leezer omtrent  de  befchrijving  
 van  hunne  kanos,  en  hunne  wijze  van  dezelve  te  
 bouwen  en  te  bellieren  naar  mijne  vorige  reisbe-  
 fchrijving verwijzen  (  *) 
 Het eenigst  gereedfchap,  dat  z i j ,  in ‘het  bouwen  
 van  deeze  vaartuigen  ,  gebruiken,  beftaat  in  
 bijltjens,  o f liever  dikke  bijlen  van  eenen  gladden  
 zwarten  Heen,  die  in  overvloed  op  Toofoa  gevonden  
 wordt,  booren  van  haaien - tanden,  in  kleine  
 handvatten  vastgezer,  en  raspen  van  het  ruuw  
 vel  van  een’ visch,  op  platte  ftukjens  hout  vastgemaakt, 
   die  aan  de  eene  zijde  dunner  zijn  en  
 ook  handvatten  hebben.  De  arbeid  en  de  tijd,  
 die  zij  moeten  befleeden  om  hunne  kanos  te maa-  
 ken,  die  de  volmaaktfte  van  hunne  werktuigkundige  
 voortbrengzelen  zijn  ,  maaken  dezelve  ook  
 waerdigdat  zij  ’er  goede  zorg  voor  draagen;  ook  
 worden  zij  onder  dak  gebouwd  en  bewaard,  o f  
 zij  bedekken  het  dek  met  kokos-bladeren,  als  zij  
 op  ftrand  gehaald  zijn,  om te  beletten  dat zij  door  
 de  zon  gefcheurd  worden. 
 Dit  is  ook  al  het  gereedfchap  dat  zij  voor ,an  
 der werk  hebben,  als men  enige  fchulpen  uitzondert, 
 ( * )   cooks  Reizen  V  Deel  bladz.  jo6.  en  vo-lgg.  ATa  
 de  leezer  die befchrijving  vergelijkt  met  hetgeen  c a n t o *  
 va  van  de  zee-floepen  van  de  Caroliua- Eilanden  zegt,  
 zal  hij  hier  ook  de  grootfte  overeenkomst  vinden. 
 dert,  die  zij  als  mesfen  gebruiken  ;  maar  daar  
 zijn  weinige  van  hunne  voortbrengzelen,  tot welke  
 deeze  vereischt  worden  ,  behalven  enige  van  
 hunne wapenen;  terwijl  de  andere  artijkelen  voornamelijk  
 in  hun  visch-tuig  en  touw w e rk   be-  
 Haan. 
 Het touw • werk  wordt gemaakt van  de vezelen ,  
 die  de  kokosnooten  bedekken,  welke  z ij,  fchoon  
 niet  meer  dan  negen  o f  tien  duimen  lang,  vleg-  
 ten  in  de  dikte  van  eene  penne-fchaft,  o f minder, 
   tot  die  lengte  als  zij  willen,  en  in  kloenen  
 opwinden  ;  van  deeze  worden  de  dikkere  touwen  
 gemaakt,  door  verfcheiden  zaamen  te  vleg-  
 ten.  Belijnen,  waarmede  zij  visfchen',  zijn  zoo  
 fterk  en  gelijk  als  het  beste  koord,  dat  wij  maaken  
 ,  en  gelijken  in  bijna  alle  opzigten  naar  hec-  
 zelve.  Hun  ander  visch-tuig  beftaat  in  groote  
 en  kleine  angels.  De  laatfte  zijn  geheel  van  paer-  
 lemoer gemaakt;  maar  de  eerfte  zijn  ’er  van  agte-  
 ren  Hechts  mede  bedekt,  en  de  punten  van  beiden  
 zijn  gemeenlijk  van  fchildpad  ,  die  van  de  
 kleinfte  glad,  en  die  van  de  andere met  weêrhaa-  
 ken.  Met  de  groote  vangen  zij  bonieten  en  al-  
 bicoren;  om  ’er  naar  te visfchen  hangen  zij  dezelve  
 aan  eenen  rieten  hengel,  twaalf  o f  veertien  
 voeten  lang,  met  eene  lijn  van  diergelijke  lengte;  
 de  Lengel  rust  in  eene  keep  van  een  Huk  hout,  
 dat  tot  dat  einde  aan  de  agterfteven  van  de  kano  
 vast  is  ,  en  wordt  langs  de  oppervlakte  van  de  
 Y   5  zee