De didriften van AmaUoa en zijn van
e an eren gefcheiden door eeren berg Mounakf
o f de Berg Kaak') genoemd, die in drie
ipirfen oprijst, aanhoudend met fueeuw bedekt is
en die op veertig mijlen afflands duidlijk kan ge-
2ien worden. b
i ’j'en Noorden van deezen berg beflaat de kust
uit hooge en afgebrooken kliften, van welke vee-
le fraaije water- vallen afilorten. Wii vleiden
ons eerst met de hoop van eene haven te zuilen
vinden om eene (lompe Kaap op 2o° ,o' Noorder
Breedte en eo4» *6' Oos.er Lengte; doch de
punt omzeilende en digi naar herland houdende,
vonden wij het land aan malkander vast door eene
to g e vallei, met eene andere hooge Kaap in het
• . Het land rijst naar binnen met eene zagce
glooijmg, is met diepe fmalle dalen, of liever
fpleeten doorfneeden en fcheen wel bebouwd, eri
met een aantal dorpen overfpreid. De fneeuw-
berg is zeer Heil en het onderite gedeelte van dea-
zelven i§ met fneeqw bedekt.
De kust van Aheedoo, dat ten Zuiden van M m
na-Ka ah ligt, is van eene [maatige hoogte, eti
ée binnen-deelen fchijnen efféner dan het land
ten . W. en minder door holle wegen afgebrooken.
Voor deeze twee dillri&en kruiften wij bijna
eene maand Jang, en, zoo dikwijls onze af-
ftand van het land zulks toeliet, konden ^ij verzekerd
zijn vap omringd te worden van kanos,
mei
met allerleie foorten van ververfchingen gelaaden*
Wij hadden dikwijls aan deeze zijde van het eiland
eene zeer holle zee en eene zwaare golf, en, al-
zoö wij geen’ grond peilden en digt bij ftrand
veel onzuiveren grond befpeurden, naderden wij
het land nooit digter dan twee of drie mijlen, uitgezonderd
bij de reeds gemelde gelegenheid.
De kust ten N* O. van Jpoona, die het Oost-
lijk eind van bet eiland vormt, is laag en plat §
het land loopt naar binnen trapswijze op en is
geheel met kokos-noocen en broodvrugt-boo-
men bedekt. Dit is, voor zoo verre wij konden
oordeelen, het fraaist gedeelte van het eiland
en wij vernamen naderhand dat de Koning alhier
eene verblijf* plaats heefc. Aan het Zuid - West-
einde rijzen de bergen fteil van den zee-kant,
flechts eenen fmallen zoom van Iaagen grond naar
het ftrand overlaatende. Wij waren vrij digt bij
land aan dit gedeelte van het eiland en vonden de
zijden der bergen met fraai groen bedekt; maar
het land fcheen zeer dun bewoond. De Oostpunt
van het eiland omzeilende, kwamen wij in
het gez.igt van eenen anderen befneeuwden berg,
Mouna Roa ( o f de uitgeftrekte berg) genaamd,
die een zeer uitfteekend voorwerp bleef, zoo lang
wij langs de Zuid-Oost-zijde bleeven zeilen.
Hij is. van boven plat en vormt hetgeen de zeelieden
een tafelberg noemen; de top was altijd mee
fheeuw bedekt, en wij zagen eens deszelfs zij