
gelijk wij weldra gelegenheid hadden te ondervin-
den ^ want wij hadden niet lang ten anker.gelegen'
o f wij befpeurden dat da Ontdekking zoo veel
volk aan boord had, alle aan eene zijde hangende,
dat zij daardoor aanmerklijk overhelde, en
dat het volk niet in ftaat was de'menigte, die ’er
in groote hoopen bleef indringen, af te houden.
Kapitein c oo k begon ook bevreesd te worden
dat zij fchademogtbekoomen en toonde pare ea
het gevaar, die onmiddelijk ter hulpe fchoot, het
fchip van deezen belemmerenden overlast bevrijdde,
en de kanos, die het omringden, weg joeg.
Het gezag van de Opperhoofden over het gemeen
bleek uit dit geval van den onbepaaldften
aart,te zijn; wij zagen ’er denzelfden dag nog een
diergelijk voorbeeld van aan boord van de Refo-
iutie, daar het gedrang zoo fterk was-, dat het
nodig fcheepswerk ’er . door verhinderd wierd,
wanneer wij ons genoodzaakt vonden ónze toe-
vlugt te neemen tot den bijfland van k ane en.a,
een'ander van hunne;Opperhoofden, dat zig ook
aan kapitein cook verbonden had. Zoo dra men
hem had bekend gemaakt welke onze belemmering
was, bevab hij zijne landslieden onmiddelijk
het fchip te verlaaten, en wij waren niet Weinig
verwonderd hen alle, zonder een oogenblïk te
aarzelen, over boord te zien fpringen, behal-
'ven een’ éenigen nian , die agter' bleef draaien
en die, enige onwilligheid laaiende blijken om
te
te gehoorzaamen, door k a ne en a ópgcnoomen
en in zee gefmeten wierd.
Beiden deeze opperhoofden waren mannen met
flerke en wel gemaakte lighaamen en van zeer
bevallige gelaatstrekken, inzonderheid was k a n
e e n a , wiens afbeelding de Heer we b b e r teA
kende, een van de fraaiüe mannen, die ik óóit
gezien heb.' Hij was omtrent zes voeten hoog,
had regelmaatige en veel uitdrukkende wezenstrekken,
met levendige donkere oogen; zijn gang
was ongedwongen, vast en fierlijk;
Men heeft reeds gezegd dat, geduurende ons
lang kruisfen omtrent dit eiland, ee inwooners zig
altijd zeer braaf en eerlijk in hunne mangelingeti
met ons gedraagen hadden, en niet de minde neiging
tot diefftal hadden laaten blijken , dat ons te
zonderlinger voorkwam , omdat degeene, met
welke wij tot hiertoe enigen omgang gehad hadden,
van den laagften rang waren, of dienstkneg-
ten of visfchers. Thans vonden wij' het blaadjen
geheèl omgekeerd. De ontzagchelijke menigte
eilanders, die alle deelen van de fchepen vervulden
, verfchaften niet alleen menigvuldige gelegenheid
om wat te befchaaren, zonder gevaar van
ontdekt te worden; maar onze minderheid in getal
deed hen ook wel begrijpen dat zij, in geval
zij al ontdekt wierden, ’er wel ongeftrafc zouden
afkoomen. Nog eene andere omftandigheid, aan
welke wij deeze verandering in hun gedrag toe-
A 3 fchree