
 
		dat wij  getuigen waren  van  eene  gebeurtenis,  die,  
 bet eenigst  voorbeeld  zijnde  dat wij zagen  van  iets  
 naar  jaloezij  gelijkende  ,  tegelijk  toont  dat  ’er  
 niet  alleen  getrouwheid,  maar  zelfs  eene  zekere  
 ingetogenheid geëischt wordt van getrouwde vrou*  
 wen  van  fatfoen.  Bij  eene  van  de  vegt - partijen  
 zagen  wij  omeeah  twee-  ofdriemaalen  van  zijne  
 plaats  oprijzen  en  naar  zijne  vrouw  gaan  met  
 fterke  blijken  van  ongenoegen,  haar  beveelende,  
 gelijk  ons  uit  zijne  gebaerden  voorkwam,  dat  zij  
 vertrekken  zoude.  O f  dit  nu  kwame  dat  hij  zig  
 verbeeldde  dat  z i j ,  die  zeer  fchoon  was  ,  onze  
 aandacht  te  veel  gaande  hield,  of uit  enige  andere  
 oorzaak,  moeten  wij  haar  egter  het  recht  
 doen  te  zeggen  dat  ’er  geene wezenlijke  reden  tot  
 jaloezij  beftond.  Zij  bleef egter zitten,  en,  toen  
 het  feest  gedaan  was,  kwam  zij  bij  ons  gezel-  
 fchap,  en  verzogt  om  enige  kleinigheden  ten  ge-  
 fchenk,  waarop  wij  haar  te verdaan gaven  dat wij  
 geene  bij  ons hadden;  maar  dat,  zoo  zij  ons naar  
 onze  tent  wilde  verzeilen,  zij  die  naar haaren  zin  
 zoude  kunnen  uitkiezen.  Zij  gong  dan  met  ons  
 mede,  doch  om e e ah ,  dit  ziende,  volgde  haar  
 in  eene  hevige  woede,  greep  haar  bij  het  hair,  
 en  begon  haar  met  zijne  vuisten  eene  geilrenge  
 ligbaamlijke öraf toe  te dienen.  Dit  gezigt moeide  
 ons  zeer,  alzoo  wij  de  onfchuldige  oorzaak  van  
 deeze  mishandeling  waren;  doch  men  zeide  ons.  
 d3t  het  ten  hoogden  onvoegzaam  zoude  zijn  bij 
 man 
 ïmn  en  v r o u w   van  zulk  eenen  hoogen  rang  tus-  
 fchen  beiden  te  koomen.  Wij  bleeven  egter  niet  
 zonder  den  troost  van  de  inboorlingen  hen  ten  
 laatden  te  zien  fcheiden,  en  hadden  verder het  genoegen  
 van  hen  den  volgenden  dag  te zaamen  de  
 beste  vrienden  van  de  waereld  te  zien,  en,  dat  
 nog  zonderlinger  is,  de  vrouw wilde  niet  dat wij  
 haaren  man  wegens  deeze  behandeling zouden berispen  
 ,  daar wij  zeer  toe  geneigd  waren,  en  zeide  
 ons  ronduit  dat  hij  niet  meer  gedaan  had  dan  zijn  
 plicht was. 
 Terwijl  ik  bij  de  waarneeming -  tenten  in  de  
 Karakakooa- Baai  aan  land  was  ,  had  ik  twee-  
 maalen  gelegenheid  om  een  aanmerklijk  gedeelte  
 van hunne  begravenis-plechtigheden  te  zien.  Men  
 bragt  mij  bericht  van  den  dood  van  een  oud Opperhoofd  
 in  een  huis  digt  bij  onze  tenten ,  kort na  
 dat  hij  geftorven  was.  Naar  dat  huis  gaande,  
 vond  ik  een  aantal  volks  verzameld  en  rondom  
 een  vierkant  open  vak gezeten  regt  over  het huis,  
 waarin  de  overledene  lag,  terwijl  een  man,  met  
 eene  muts  van  roode vederen  op,  van  binnen  het  
 huis  naar  de  deur  kwam,  en,  zijn  hoQfd  ’er  uit-  
 fteekende,  bijna  elk  oogenblik  eene  allerklaag-  
 lijkfte gil  gaf,  terwijl  hij  de  zonderlingfte  fcheeve  
 gezigten  trok,  die  men  bedenken  kan.  Na  dat  
 dit  eene  korte  wijl  geduurd  had,  wierd ’er eene  
 groote mat op de  plaats  uirgefpreid,  en daar  kwamen