
een fluk doek gewonden en aan zijnen middel gebonden
bij zig droeg, en voor eene groote lekkernij
hield, waarvan zij gewoon waren nu en dan
re proeven. Wat de belemmering van den jongen
betrof (die niet meer dan zestien ofagtcien jaaren
oud was) niemand kon daar over verwonderd zijn,
als hij de gretige en ernflige wijze zag, waarop
de Heer a n d e r s o n hem ondervraagde.
Het bewijs , getrokken uit het werktuig met
haaien - tanden, dat omtrent van hetzelfde maakzel
is als die , welke op Nieuw - Zeeland gebruikt
worden om de lighaamen hunner vijanden op te
fnijden, is veel raoeijelijker te wederleggen. Ik
geloof dat het eene ontwijfelbaare waarheid is dat
dit mes, als het zoo genoemd mag worden, door
hen nooit gebruikt wordt tot het fnijden van het
vleesch van andere dieren. Doch alzoo de gewoonte
van menschlijke offerhanden te offeren en
van de lijken der gefneuvelden te verbranden alhier
nog beerscht, is het niet onwaarfchijnlijk dat
dit werktuig bij deeze plechtigheden gebruikt
wordt. Ik ben over het geheel flerk geneigd te
denken, en wel voornamelijk uit deeze laatfle om-
flandigheid, dat deeze afgrijslijke gewoonte nog
maar kort geleden op deeze en andere eilanden in
de Zuid-Zee is opgehouden. O ma i> over deeze
zaak naauwkeurig ondervraagd wordende,bekende
dat zij in de zieding en woede van Wraakzugt fom-
tijds het vleesch van hunne verflagen vijanden met
hunhunne
tanden verfcheurden, maar ontkende Heilig
dat zij het immer aten. Dit kwam zeekerlijk zoo
nabij als mogelijk was ; maar aan den anderen
kant is zijne ontkenning een flerk bewijs dat dit
gebruik tegenswoordig is opgehouden , naardien
op Nieuw-Zeeland, daar het nog in zwang is,
de inwooners nooit de minfle zwaarigheid maakten
om het te bekennen. (*>
De bewooners van deeze eilanden verfchillen
van die der Vrienden * Eilanden daarin dat zij bijna
algemeen hunne baarden laaten groeijen. Daar
waren wel is waar enige weinige, onder welke de
oude Koning, die den hunnen kort affneeden, en
andere, welke dien alleen op de boven - lip droegen.
Men ziet hier ook dezelfde verfcheidenheid
in de wijze van het hair te draagen als bij de andere
Zuid-Zee eilanders, en behalven dat hebben
zij eene mode, die, zoo verre wij weeten,
aan hun bijzonder eigen is. Zij fnijden het hair
ter wederzijde van het hoofd kort af tot aan de
ooren, eene reep van eene kleine handbreedte van
het voorhoofd tot aan den nek laatende Haan, dat,
als
(*) Daar, gelijk bekend i s , ook befchaafde volkeren,
als zij in de uicerfte woede geraakten, hunne vijanden fom.
tijds met de tanden verfcheurd hebben, kan men diergelijke
hartstogtlijke daaden zoo veel te minder to t bewijzen tegens
deeze eilanders gebruiken.
e. F O S. * T £ R.