
 
		ons  vertrek  van  de  Sandwich-Eilanden  het volk  
 biina  aanhoudend  aan  de  pompen gehouden  had,  
 terwijl  wij  elk  uur  twaalf  duimen  water  inkree-  
 gen.  Deezen  dag  zagen  wij  een  aantal  kleine  
 krabben  van  eene  bleek  blaauwe  kleur,  en  hadden  
 weder  enige  albatrosfen  en  ftorm - vogelen  bij  
 ons.  De  thermometer  zakte  in  den  nacht  elf graden; 
   en  fchoon  hij  nog  op  590  bleef Haam,  lee-  
 den  wij  egter  zeer  veel van  de  koude,  zijnde  ons  
 gevoel  nog in  het geheel  niet aan zulk  eene koude  
 gewend. 
 De  wind  bleef  fris uit het Noorden waaien  tot  
 den  agtften  in  den morgen,  wanneer  hij  maatiger  
 wierd  met  fraai  weder,  en  zijne  ftreek  trapswijze  
 naar  het  Oosten  veranderde,  en  naderhand  naar  
 bet  Zuiden. 
 Op  den  negenden  ,  des  middags  ,  was  onze  
 Breedte  32°  16'  en  onze  Lengte  166°  40',  de  afwijking  
 van  de  kompas-naald  8°  3 0 'Oost.  En  
 den  tienden,  dwarsch  over de  koers van de  Spaan •  
 fche  galjoenen  van  de Manillas naar Acapuko  ge-  
 vaaren  zijnde  ,  verwagteden  wij  het  eiland  van  
 Rica  de Plata  te  zullen ontmoeten,  dat,  volgens  
 de  kaart  van  d e   l i l l e   ,  waarop  de  koers  van  
 die  fchepen getekend Haat, nu  in ons  gezigt moest  
 zijn  ,  zijnde  deszelfs  Breedte  aldaar  opgegeeven  
 °P  33°  3°   N* en deszelfs Lengte  iS6° O.  Niee-  
 tegenllaande  wij  zoo  verre  Noordwaarts  gevorderd  
 waren  ,  zagen  wij  egter  vandaag  eenen 
 keetkeerkring  
 -vogel,  gelijk  ook  verfcheiden  andere  
 foorten  van  zee  -  vogelen  ,  als  papegaai  -  duikers  
 ,  zee - papegaaien  »  Horna - vogelen  en  albatrosfen. 
 Den  elfden  op  den  middag  waren  wij  op  35°  
 go'  Breedte  en  op  165°  45'  Lengte,  en  hadden  
 deezen  geheelen  dag  zee-vogelen  bij  ons  als  te  
 vooren;  ook  voeren  wij  voorbij  verfcheiden  bos-  
 fen  zee-wier.  Omtrent  denzeifden  tijd,  dreef  
 ’er  voorbij  de  Ontdekking  een  Huk  hout,  terwijl  
 ’er  geene  andere  tekenen  van  land  gezien  
 wierden. 
 Den  volgenden  dag  liep  de  wind  langzaamer-  
 hand  naar  het  Oosten  en  groeide  tot  zulk eenea  
 Herken  Hooker »aan,  dat  wij  genoodzaakt  waren  
 onze  bram - raas  te  flrijken,  en  alleen  de  onderzeilen  
 bij  te  laaten  met  het  groot-zeil  dubbel  
 gereefd.  Ongelukkiglijk  zeilden  wij  over  dien  
 boeg,  die  nadeeligst  voor  ons  lek  was;  doch,  
 alzoo  wij  het  altoos met de  hand-pompen  hadden  
 kunnen  onder  houden,  gaf  het  ons  geene  groote  
 ongerustheid  tot  den  dertienden  omtrent  ten  zes  
 uuren na  den middag,  wanneer wij  grootlijks  ver-  
 fchrikt  wierden  door  eene  Ipoedige  overflroo»  
 ming,  die  de  geheele  ruimte  tusfchen  deks  vervulde. 
   Het  water,  dat  in  het  kolen - hok geweest  
 was,  geenen  genoegzaamen  doortogt  naar het hol  
 vindende,  had  den  zolder  die  ’er  boven  op  lag,  
 opgedreeven  en  zectede  in  eenen  oogenblik  alles 
 on