
 
		hadden  geen  land  in  het  gezigt  tot  den  dertigften,  
 des avonds  ten  zeven  uuren, wanneer,  de mist  op-  
 klaarende,  wij  de  Prins  van Wales  Kaap  in  het  
 Z.  ten  O.  zes  mijlen  van  ons zagen,  en  het  eiland  
 $t. Diomed.es  Z. W.  ten W.  Nu  veranderden  wij  
 onze  koers  naar  het Westen  en  kwamen  ten  agt  
 vuren  aan de Oost - Kaap,  die  te middernacht vier  
 mijlen  in  het W.  ten N. van  ons  lag.  In  den  nacht  
 Huurden  wij  Z.  Z. W.  met  eene  frisfe  koelte  uit  
 het W.  N.  W .,  en  den  een  en  dertigden  ,  ten  
 vier  uuren  in  den  morgen  ,  lag  de  Oost • Kaap  
 N-  N.  0«  en  het Noord - Oostlijk  gedeelte van  de  
 Baai  van  St.  Laurens  (daar  wij  voorleden  jaar  
 geankerd  waren  geweest) W.  ten  Z ,,  op  den  afpand  
 van  vier  mijlen.  Alzoo wij  niet  tegens den  
 wind  op  konden  laveeren  zonder meer  tijd  te  ver-  
 fpillen  dan  het  voorwerp  fcheen  te  verdienen,  lie-  
 peu  wij  de  baai  dwarsch  over,  terwijl  het  ons,  
 toen  wij  ’er  voorbij  voeren,  zeer  fpeet deeze  gelegenheid  
 te  moeten  laaten  voorbijgaan  om  een  
 tweede  bezoek  aan  de  Tschutski  te  geeven.  Op  
 den  middag  was  onze  Breedte  bij  waarneeming  
 '650  6'  en  onze  Lengte  189°.  De  zuidlijke  punt  
 van  de  Baai  van  St.  Laurens  lag N.  ten W. |  W.  
 zeven  of agt mijlen  van  ons.  In  den  agtermiddag  
 wierd  de  afwijking  bevonden  2,2°  50'  O.  te  
 wezen. 
 Daar  wij  nu Beerings-Straat  weder door  zijn  
 voor  altijd  affcheid van  de Noord,- Oost-Kust 
 van 
 van  Afia  genoomen  hebben,  zal  het  bij  deeze  gelegenheid  
 niet ongepast zijn  de  gronden  op  te  geeven  
 , waarop wij  het  gewaagd  hebben  twee  alge-  
 meene  gevolgtrekkingen aan  te neemen  met opzigt  
 tot  derzelver  uitgedrektheid,  tegens  de  gedagten  
 van  den  Heer  m u l l e r .  De  eerde  is  dat  het  
 voorgebergte,  de  Oost-Kaap  genoemd,  indedaad  
 de  oostlijkde punt  van  dat gedeelte  der waereld is,  
 of,  in  andere  woorden,  dat  het  vast  land  zig  in  
 lengte  niet  verder  uitdrekt  dan  tot  190°  aa'  O.,  
 de  tweede  dat de  Breedte van  het noord-oostlijkst  
 eind  ten  Zuiden  van  70°  Noorder  Breedte  valt.  
 Met  opzigt  tot  het  eerde,  zoo  ’er  zulk  land  is,  
 moet  het  noodwendig  ten  Noorden  van  69°  liggen, 
   daar  de ontdekkingen,  op  deeze  reis gedaan,  
 eindigen,  en  daarom  zal  de waarfchijnlijke  drek-  
 king  van  de  kust  na  dit  punt  de  vraag  zijn,  
 die  ik  in  de  eerde  plaats  zal  tragten  te  onderzoeken. 
 Alzoo  de  Rusfifche  natie de  eenigde  is,  die  tot  
 hiertoe  deeze  zeeën  bevaaren  heeft,  moet  alle  
 onze  onderrigting  omtrent  de  ligging  van  de  kust  
 ten  Noorden  van Noord-Kaap  noodwendig uit de  
 kaarten  en  dagverhaalen  van  dfegeenen  gehaald  
 worden,  welke,  op  verfchillende  tijden,  zijn  gebruikt  
 geworden  om  de  grenzen van  dat rijk  op  te  
 neemen,  en  die  zijn,  voor  het  grootde gedeelte,  
 zoo  gebrekkig,  zoo  verward en  elkanderen weder-  
 fpreekende,  dat  het niet  gemaklijk  is een duidlijk  
 B b  4  denk