
 
		256  {Maart  17)^.]  R E I Z E   tfAAfe. 
 niet  verneemen  hoe  men  ’er over  befchikt haddê*  
 Ik  wierd  belet  verdere  nafpeuringen  naar  deeze  
 zaak  te  doen  door  het  naderen  van  drie  vrou-  
 wen  van  rang,  d ie ,  terwijl  haare  bedienden  
 bij  haar  ftonden  met  haare  vliegen-verjaagers,  
 bij  ons  gongen  nederzitten,  en,  met  mij  in  ge-  
 fprek  treedende,  mij  welhaast  deeden  begrijpen  
 dat  onze  tegenswoordigheid  hinderlijk  was  in  
 het  verrigten  van  enige  noodzaaklijke  plechtigheden. 
   Naauwlijks  was  ik  buiten  haar  gezigt  
 o f  ik  hoorde  haar  gehuil  en  gejammer,  en  
 haar  enige  uuren  daarna  ontmoetende  ,  vond  ik  
 dat  zij  het  onderfte  gedeelte  van  haare  aangezig-  
 ten  geheel  zwart  gefchilderd  hadden. 
 De  andere  gelegenheid,  die  ik  had  om  deeze  
 plechtigheden  te  zien,  was  in  het  geval  van  een’  
 gemeen’  perfoon  ,  wanneer  i k ,  enige  treurige  
 vrouwlijke  ftemmen  in  eene  hut  hoorende,  die  
 ’er armoediglijk  uitzag,  het waagde  ’er  in  te  gaan,  
 en  eene  oude  vrouw  met  haare  dogrer  vond,  
 fchreiende-over  het  lighaam  van  eenen  man  van  
 jaaren,  die  even  te  vooren  geftorven  was,  zijnde  
 nog  warm.  Het  eerfte  dat  zij  deeden  ,  was  het  
 lighaam  met  doek  bedekken,  waarna  zij  bij  hetzelve  
 gongen  nederleggen,  en  het  doek  ook  
 over  zigzelve  trokken,  en  eene  foort  van  treurig  
 gezang  aanhieven,  dikwijls  herhaalende Aweh  
 medooah!  Aweh  tanee!  Ach  mijn  vader  !  Ach 
 mijn 
 fnijn  man !  Daar  lag  ook  eene  jonger  dogter  op  
 den  grohd  in  een’  hoek  van  het huis,  metzwart  
 doek  overdekt,  en  dezelfde  wóórden  herhaalende. 
   Dit  droevig  tooneel  verlaatende,  vond  ik  
 een  aantal  van  haare  gebuuren  aan  de  deur  verzameld  
 en in  eene  diepe  ftilzwijgéndheid »aar haar  
 gefchrei  luisterende.  Ik  befloöt  deeze  gelegenheid  
 niet  te  verzuimen  om  te  zien  op  welké  
 wijze  zij  over  het  lijk  houden  befchïkken  ,  en  
 daarom  ,  na  wel  toegezien  te  hebben  ,  Voor  ik  
 te  bed  gong,  dat  het  toén  niet  weggebragt  
 was,  gaf  ik  bevel  dat  de  fchildwagteh  voor  het  
 huis  heen  en  weder  zouden  wandelen,  en,  ingeval  
 zij  mérkten  dat  yer  gereedheid  gemaakt  
 wierd  om  het  lijk  weg  te  draagen  ,  mij  ’er  ön-  
 middelijk  kennis  van  zouden  geeven.  De fchild-  
 wagten  hadden  ëgter  niet  wel  opgepast ,  want  
 des  morgens  bevond  ik  dat  het  lijk  weg  was.  
 Vraagende  wat  zij  *er mede  gedaan  hadden ?  wee-  
 zen  zij  naar  de  zee  *  allerwaarfchijnlijkst  daarmede  
 willende  te  kennen  geeven  dat  het  in  dé  
 diepte  gezonken  was,  of  misfchién  dat  het  ovelr  
 de  baai  gebragt  was  naar  de  eene  óf andere  begraafplaats, 
   in  een  ander  gedeelte  des  lands  Dé  
 Opperhoofden  worden  in  de  Marais  o f  Here-  
 trees  begraäven  met  de  mannen  ,  die  bij  déëzé  
 gelegenheid  opgeofferd  worden  ,  naast  hen  *  eö   
 Wij  zagen  de  mar a i ,  daar  het  Opperhoofd  be-  
 XII,  D i i j u   R  graa