
 
		Hukken  ,  die  rondom  mij  waren  ,  en  geraakte  
 daardoor  in  fiaat  om  weder  op-  het  vaste  ijs  te  
 koomen. 
 Naarmaate  wij  het  land  naderden,  vonden  wij  
 het  ijs,  tegens  onze  verwagting,  meer  gebroo-  
 ken  dan  het  te  vooren  geweest was.  Wij  fchep-  
 ten  egter  weder  troost  uit  het  gezigt  van  eene  
 tweede  flede,  die  naar  ons  toe  kwam;  maar,  in  
 plaats  van  ons  te  hulp  te  koomen,  hield de  voerman  
 in  eens  ftil  ,  en  begon  ons  toe  te  roepen.  
 Ik ftak  onmiddelijk  de  brieven  van  i s m y l o f f   in  
 de  hoogte,  waarop  hij  omkeerde  en  al  zijn  best  
 terug  reed,  gevolgd,  zoo  ik  geloof,  van  geheel  
 iets  anders  dan  gebeden  van  ons  gezelfchap.  
 Niet  weetende  wat  uit  dit  onverklaarbaar  gedrag  
 te  befiuiten,  vervolgden  wij  onzen  togt naar  den  
 oftrog  met  groote  omzigtigheid,  en  toen wij  binnen  
 een  vierde  van  eene  Engelfche  mijl  van  den-  
 zelven  gekoomen  waren,  zagen  wij  eene  bende  
 gewapende  manfchappen  naar  ons  toe  trekken.  
 Om  hun  de  minst mogelijke  ongerustheid  te gee-  
 ven  en  zulk  een  vreedzaam  voorkoomen  te  hebben  
 als  mogelijk  was,  kreegen  de  twee mannen,  
 die  bootshaaken  droegen,  last  om  zig  in  de agter-  
 hoede  te  houden  ,  en  de  Heer  w e b b e r   en  ik  
 toogen  vooraan.  De  Rusfifche  bende,  beftaande  
 uit  omtrent  dertig  foldaaten  ,  wierd  geleid  door  
 eenen man,  die  ’er  ordentelijk uit zag,  met eenen  
 rotting  in  de  hand.  Op  enige  roeden na  tot ons 
 gegenaderd  
 zijnde,  hield  hij  ftand,  en  fchikte zijne  
 manfchappen  in  eene  goede  krijgskundige  orde.  
 Ik  gaf  hem  de  brieven  van i sm y l o f f   over,  en  
 tragtede  hem  zoo  goed  ik  kon  te  doen  verftaan  
 (fchoon  ik  naderhand  bevond  te  vergeefsch)  dat  
 wij  Engelfchen  waren  ,  en  papieren  van  Oona-  
 lashka  gebragt  hadden.  Na  ons  aandachtig  bekeken  
 te  hebben  ,  begon  hij  ons  zeer  plechtig  
 naar  het  dorp  te  geleiden  ,  dikwijls  zijne  manfchappen  
 doende  lïil  ftaan,  om  hen  op  verfchii-  
 lende wijzen  te  fchaaren  en  hen  verfcheiden  exer-  
 citieën  te  doen  verrigten,  waarfchijnlijk  met  in-  
 Zigt  om  ons  te  toonen  dat,  zoo wij  de vermetelheid  
 hadden  van  enig  geweld  te pleegen,  wij  met  
 lieden  te  doen  zouden  hebben,  die niet  onbedreven  
 in  hun  werk  waren. 
 Schoon  ik  ondertusfchen  in  mijne  natte  klederen  
 was,  huiverende  V3n  koude,  en  genoegzaam  
 géneigd  tot  de  onvoorwaardelijkfte  onderwerping,  
 zonder  dat  het  nodig  was  dat  mijne  vrees  opgewekt  
 wierd,  was  het  egter  ónmogelijk  niet  te  
 lagchen  over  deeze  krijgs - toerusting,  fchoon  zij  
 ons  te  onpasfe  zeer  lang  ophield.  Eindelijk  kwamen  
 wij  aan  het  huis  van  den  bevel voeren den  officier  
 van  den  troep,  waarin wij  gedrongen wier-  
 den  binnen  te  gaan,  en,  na  niet  weinig heen  en  
 weder  loopens  om  bevelen  te  geeven,  en  over de  
 foldaaten  buiten  de  deur  te befchikken,  verfcheen  
 onze  gastheer,  verzeld  van  eenen  anderen,  die 
 wij