wil neemen den graad van hitte geduurende het
warm drukkend weder in het begin deezer maand
te vergelijken met de zwaare koude, welke wij
nu ondervonden , zal hij ligt begrijpen hoe gevoelig
eene zoo fnelle verandering voor ons moet
geweest zijn.
In de wind-vlaag van den agttienden wierden
bijna alle onze zeilen, die bij ftonden, gefcheurd,
en vermits deeze ons tweede ftel uitmaakten,
waren wij genoodzaakt van ons laatfte en beste
ftel gebruik te maaken. Om Kapitein clerkes
moeijelijkheden te vergrooten was de zee in het
algemeen zoo hol en de fchepen zoo lek , dat
de zeilen - maakers geene plaats hadden om de zeilen
te lappen, dan zijne eigen vertrekken, dat,
in den afneemenden ftaat van zijne gezondheid,
voor hem een ernftig ongemak was.
Den twintigften, op den middag, wanneer wij
op 49° 45' Noorder Breedte en op i 6i ° 15' Oos-
ter Lengte waren, en onverduldig verwagteden de
Kust van Afia te zullen ontwaaren, fchoot de
wind eensklaps in het Noorden en bleef den volgenden
dag uit die ftreek waaien. Schoon hij nu
onzen voortgang vertraagde, was egter het fraai
weder, dat hij mede bragt, geene kleine ver-
frisfing voor ons. In den voormiddag van den
een en twintigften zagen wij eenen walvisch en
eenen land-vogel, en in den agtertniddag, ziende
■ dat het water modderig was, peilden wij, maar
von-
STILLÈN OCEAAN* [April 17?$.] 475
vonden geen’ grond met honderd veertig vademen
lijn. Geduurende de drie voorgaande dagen hadden
wij groote vlugten van wild gevogelte gezien,'
en eene foort, naar eendvogelen gelijkende. Dit
wordt gemeenlijk befchouwd als een bewijs van
de nabijheid van land^ maar wij hadden ’er geene
andere tekenen van gehad zedert den zestienden,
in welken tijd wij meer dan honderd vijftig zeemijlen
voortgezeild waren.
Den twee en twintigften liep de wind in hec
N. O. verzeld van mistig weder. De koude wat
uitermaate geftreng en de touwen zoo bevroozen,
dat wij dezelve bezwaarlijk door de blokken konden
trekken. Op den middag was onze Breedte,
volgens onze rekening, 510 38' en onze Lengte
1600 7', en de plaats daar wij tegenswoordig waren
met die, welke in de Rusfifche kaarten aan de
zuidlijke deelen van Kamfchatka gegeeven wordt,
vergelijkende, achtte Kapitein clerke hetniec
voorzigtig het den geheelen nacht naar het land
te laaten loopen. Wij wendden dan ten tien uuren,
en, peilende, vonden wij, overeenkomftig onze
gisfingen, grond met zeventig vadem«#.
Den drie en twintigften, des morgens ten zet
uuren, op 5a0 09 'Breedte, en 1600 0 7 'Lengte
zijnde, en de mist opklaarende , vertoonde zig hee
land in bergen, met fneeuw bedekt, en zig van
N. | O. tot Z. W. uitftrekkende, terwijl eene
hooge kegelachtige rors, drie o f vier mijlen in
S & foef