
 
		daard  wordende,  voeren  wij  langs  den  zoom  van  
 het  ijs,  die  op  verfcheiden  plaatfen  diepe  baaien  
 vormde. 
 In  den  morgen  van  den  zestienden  wakkerde de  
 wind  aan  en  was  verzeld  van  menigvuldige  dikke  
 fneeuw - buien.  Ten  agt uuren  in  den  voormiddag  
 woei  het  eene  fterke  koelte  uit  het W.  Z. W .,  hetgeen  
 ons onder  dubbel  gereefde  top-zeilen  bragt,  
 wanneer  wij,  de  lucht  een  weinig  opklaarende,  
 ons ingefloten  vonden,  hebbende  het  ijs  eensklaps  
 een  zwaai  naar  het  Z.  O.  genoomen  en  ons  van  
 alle  zijden  met  een  enkel  vast  ijs-veld  omringd,  
 behalven  in  het  Zuiden.  Wij  loefden  dan  Zuidwaarts, 
   zijnde  nu  op 70°  8' Noorder Breedte,  in  
 zes  en  twintig  vademen  water,  en,  naar  wij  gisten, 
   omtrent  vijf en  twintig  mijlen  van  de  Kust  
 van  Amerika.  De  wind  ten  vier  uuren  na  den  
 middag  nog  fterker wordende,  legden  wij  alle de  
 jeeven  in  het  groot  en  voor-top-zeil,  bergden  
 het  bezaan-top-zeil  en  ftreeken  de  bram-raas op  
 het  verdek.  Ten  agt  uuren,  bevindende  dat  de  
 diepte  tot  op  twee en  twintig vademen  verminderd  
 tvas,  dat  wij  voor  een  bewijs hielden  dat  wij  digt  
 bij  de  Amerikaanfche  kust  waren,  wendden  wij  
 en  duurden  Noordwaarts.  Wij  hadden  in  den  
 nacht  veel  wind,  van  fneeuw  verzeld;  maar  den  
 volgenden  morgen  wierd  het  helder  en  de  wind  
 minder  derk,  en  des  morgens  ten  agt  uuren  haalden  
 wij  de  bram - raas  weder  bij  en  maakten  zeil 
 met 
 met den wind  nog  uit  het W.  Z. W.  Op  den middag  
 waren  wij,  naar  waarneeming,  op  69°  55'  
 Breedte en  op  1940  30' Lengte.  Tegens den  avond  
 verflapte  de  wind  en  te  middernacht  was  het dil  
 geworden. 
 Den  agttienden,  des  morgens  ten  vijf  uuren,  
 kwam  ’er  een  koeltjen  op  uit  het O. N. O .,  met  
 welk  wij  onze  koers Noordwaarts vervolgden, om  
 zoo  ras  doenlijk weder  aan het  ijs  te  koomen.  Wij  
 voeren  voorbij  enige  kleine  (lukken  drijf - hout en  
 zagen  veele  papegaai-duikers,  en  de  kleine  ijs-  
 (lormvogeltjens,  gelijk  ook  verfcheiden  walvis-  
 fchen.  Op  den  middag  was  onze  Breedte,  volgens  
 waarneeming,  700  26'  en  de  Lengte  1940  
 54';  de  diepte  drie  en  twintig  vademen;  het  ijs  
 drekte  van  N.  tot  O. N.  O.  en  was  omtrent  drie  
 Engelfche  mijlen  van  ons.  Ten  een  uur  na  den  
 middag,  bevindende  dat  wij  digt  bij  een  vast  ijsveld  
 waren,  dat  zigvan W. N. W.  tot in  het Oosten  
 mitftrekte,  wendden  wij,  en,  den  wind  naar  
 het Westen  loopende  ,  duurden  wij  Oostwaarts,  
 langs  deszelfs  zoom,  tot  des  avonds  ten  elf uuren.  
 Toen  eene  zeer dikke mist  krijgende,  en  de diepte  
 tot  op  negentien  vademen  afneemende  ,  loefden  
 wij  Zuidwaarts.  Wij  namen  heden  eéne afwijking  
 van  het  kompas  waar van  310  20' O.  Het  is op-  
 merklijk  dat,  fchoon  wij  op  het  vast  ijs  geene  
 walrusfen  zagen,  zij  egter  in  kudden  en  in  groo-  
 Aa  4  ter