
 
		zelve  naar  het Noorden  te befpeuren, en  dus  geen  
 vooruitzigt  hadden  van  voor  het  tegenssvoordige  
 verder  Noordwaarts  te  zullen  kunnen  ftevenen,  
 befloot  Kapitein  c l e r k e   naar  het  Z.  ten  O.  te  
 ftuuren (de  eenigfte  ftreek daar geen  ijs was}  en  te  
 wagten  tot  de  zomer  verder  zoude  gevorderd  zijn  
 voor  hij  verdere  pogingen  deed  om  door  het  ijs  
 te  dringen.  Dien  tusichentijd  meende  hij  te  be-  
 fteeden  met  de Baai  van  St. Laurens  en  de  Kust  
 ten  Zuiden  van  dezelve  op  te  neemen,  alzoo  het  
 zeer  wenschlijk  zoude  zijn,  ingevalle  wij  in  het  
 toekoomende  door  het  ijs  mogten  befchadigd  
 worden  ,  zoo  nabij  eene  haven  te  zijn.  Wij  
 wenschten  ook nog  een  bezoek  aan  onze  vrienden  
 de  Tschutski  te  geeven  ,  bijzonderlijk  zedert  de  
 berichten,  die wij  van  den bevelhebber van Kamt-  
 fchatka  van  hun  ontvangen  hadden. 
 Wij  hielden  dan  Zuidwaarts aan  tot  den  tienden  
 op  den middag,  wanneer wij  veel drijf^ijs  voorbij  
 voeren,  en  de wind  dood ftil wierd.  Onze Breedte  
 was  toen  volgens  waarneeming  68®  i '  en  onze  
 Lengte  i88°  30'.  In  den  voormiddag voeren  wij  
 voorbij  verfcheiden walvisfchen,  en  in  den  agter-  
 jniddag  heisten  wij  de  floepen  uit  en  zonden  dezelve  
 om  op’ de  walrusfen jagt  te maaken,  die  in  
 groot  aantal  op  dè  ijs -fchollen  zaten.  Ons  volk  
 flaagde  nu  beter  dan  te  vooren  en kwam  met  drie  
 groote  en  eenen  kleinen  terug,  terwijl  zij  nog  
 verfcheiden  andere  gedood  en  gekwetst  hadden- 
 De  heeren,  die  deeze  jagt  bij woonden, waren  getuigen  
 van  verfcheiden  voorbeelden  van  ouderliefde  
 van  deeze  dieren.  Zoodra  zij  onze  floepen  
 het  ijs zagen naderen,  namen  zij  alle  hunne.jongen  
 onder  hunne  vinnen  en  tragteden met  dezelve  in  
 zee  te  ontkoomen.  Verfcheiden,  welker jongen  
 gedood  of gewond  waren  en  op  het water  bleeven  
 drijven,  kwamen Weder  boven  en  voerden  dezelvé  
 mede  naar  den  grond,  fomtijds  op  het  tijdftip  dat  
 ons  volk  die  in  de  floepen  wilde  neemen  ,  en  
 zij  zagen  hen  dezelve  zeer  verre  door  het water  
 met  zig  draagen,  dat  met  hun  bloed  geverwd  
 wierd  ;  zij  bragten  hen  van  tijd  tot  tijd  boven  
 water,  om  lucht  te  fcheppen,  en  dan  dooken  zij  
 weder  onder  met  een  ijslijk  gebrul.  Het  wijfjeir  
 in  het  bijzonder  ,  welks  jong  gedood  en  in  de  
 floep  genoomen  was  ,  wierd  zoo  verwoed,  dae  
 het  den  kotter aantastte  en haare  twee  flag- tanden  
 door  den  bodem  ftootede. 
 Des avonds  ten agt uuren kwam *er een koeltjen  
 op  in  het Oosten,  met welk  wij  onze  koers  Zuidwaarts  
 vervolgden,  en  ten  twaalf uuren  ontmoeteden  
 wij  veele  groote  ijsfchollen.  Wij  tragteden  
 *er  door  henen  te  koomen,  met  klein  zeil,  uie  
 vrees  van  het  fchip  te  zullen  befchadigen,  en  een  
 weinig  verder  naar  het Zuiden  gekoomen  zijnde»  
 was  ’er  niets  te  zien  dan  een  enkel  vast  ijs ^veld,  
 zig naar  het  Z. W .,  Z.  O.  en N.  O.  uicftrekkende,  
 zoo  verre  het oog  reiken  kon.  Deeze  onverwagte  
 Aa  a  «n