
 
		op  onze  aannadering  terug,  en  weldra  was  ’er  
 niemand  meer te  zien  dan  enige weinige,  die  voor  
 over  op  den  grond  Jagen  bij  de  hutten van  het na*  
 buurig dorp. 
 Voor  ik  overgaa  om  de  aanbidding  te  verhaaien  
 ,  die Kapitein cooi t   bewezen,  en  de  bijzondere  
 plechtigheden,  waarmede  hij  op  dit  noodlottig  
 eiland  ontvangen  wierd,  zal  liet nodig  zijn  
 de Moral  te  befchrijven,  die,  gelijk  ik  reeds gezegd  
 heb,  aan  de  Zuid-zijde  van  het  ftrand  te  
 Kakooa  lag.  Het  was  een  vierkante  vaste  hoop  
 fteenen,  omtrent  honderd  en  twintig  voeten  lang,  
 zestig  breed  en  veertig  hoog.  De. top  was plat,  
 wel  bevloerd,  en  omringd  van  een  houten  hek,  
 waarop  de  doods-hoofden  geftooken  waren  van  
 de  gevangenen,  die  bij  den  dood  van  hunne  opperhoofden  
 geofferd  waren.  In  het  midden  van  
 het  vak  flond  een  oud  vervallen houten  gebouw,  
 dat  ter  wederzijde  met  het  hek  gemeenfchap  had  
 door middel  van  een  fteenen  muur,  die de  gphee»  
 le  ruimte  in  twee  deden  deelde.  Aan  den  kant  
 van  het  land  ftonden  vijf paaien,  meer  dan  twintig  
 voeten  hoog,  welke  een  onregelmaatig  ftel-  
 laadjen  onderftutteden;  aan  de  andere  zijde,  naar  
 den  zee-kant,  ftonden  twee  kleine  huizen,  die  
 door een  bedekten  gang  gemeenfchap  met  elkan-  
 deren  hadden. 
 Wijwierden  door Koah  op  deezen  fteen-hoop  
 geleid  langs  eenen  fchuinfchen  opgang,  van  het 
 ftrand 
 ftrand  naar  den  noord-westlijken  hoek  van  het  
 vak  loopende.  Wij  zagep  aan  den  ingang  twee  
 groote  houten  beelden,  met;  zeer  verwrongen  
 trekken  en  een  lang  ftuk  befneden  hout  van  de  
 gedaante  van  een’  omgekeerden  kegel  op  hunne  
 hoofden;  het  overige  was  zonder  gedaante  en  
 met  rood  doek  omwonden.  Wij  wierden  hier  
 ontmoet  door  eenen  jongman,  lang  van  geftalte  
 en  met  eenen  langen  baard,  die Kapitein  cqok  
 den  houten  beelden  aanbood,  en,  na  dat  hij  
 eene  foort  van  lofzang  gezongen  had,  waarin  
 koah  hem  verzelde,  geleidden  zij  ons  naar  dat  
 eind  van  de  morai,  daar  de.  vijf  paaien  ftonden.  
 Aan  den  voet  van  dezelve  waren  twaalf  beelden  
 in  eenen  halven  kring geplaatst.,  en  voor  het mid-  
 denst  beeld  ftond  een  hoog  tafelcjen,  naauwkeu-  
 rig  gelijkende  naar  de. whatta  van  Otahitiy  op  
 welk  een  verrot  varken,  en  onder  welk  ftukken  
 fuiker-riet,  kokos-nooten  ,  brood  -  yrugten,  
 plataanen  en  zoete  aardappelen  Jagern  f  koah,  
 den  Kapitein  onder  dit  tafeltjen  geplaatst hebbende, 
   nam  ’er  het  varken af en  reikte het  hem  toe,  
 en,  hem  ten  tweede  maale  met  eene  lange  reden  
 aangefprooken  hebbende  ,  die  met .  eene  
 groote  hevigheid  en  fnelfreid wierd voprtgebragc,  
 liet  hij  het op  den  grond vallen,  en  geleidde hem  
 naar  het  ftellaadjen,  dat  zij  te  zaamep  begonnen  
 te  beklimmen,  niet  zonder  groot  gevaar  van  te 
 A  5  val