
gehouden had, geheel verkeerd had begrepen»
Het dikwijls noemen van den naam van Kapitein
cöoK met andere fterke en omftandige befchrij-
vingen van dood en verwoefting hadden hem doert
befluiten dat de ongelukkige gebeurtenisfen tè
Owhyhee tot hunne kennis waren gekoomen, en dat
zij hierover fpraken, terwijl zij hem alleen vertellen
wilden welke oorlogen ’er ontdaan waren over dé
geiten, welke Kapitein c ook te Oneeheow ge»
laaten had, en het fneuvelen van de arme geitert
zelve geduurende den ftrijd over derzelver eigendom.
Kapitein ó l e r k e , dit ernftig gefprek en
deeze vreeslijke vertellingen op onze rampzalige
verrigtingen op Owhyhee en op eene zugt naar
wraak toepasfende, hield zijnen verrekijker ge*
fladig op ons gerigt, en, zoo dra hij den rook
van de fnapbaanen zag, beval hij de floepen té
bemannen en te wapenen, en zond ons die ter
hulpe.
Den volgenden morgen wierd ik wederom naar
land gezonden met de water-haalers. Het gevaar,
dat wij den voorigen dag geloopen hadden,
deed Kapitein c l e r Re befluiten ons eene aan-
merklijk fterke wagt van beiden de fchepen mede
te geeven, die met malkanderen veertig gewapende
mannen uitmaakten. Deeze voorzorg was
egter nu onnodig; want wij vonden het ftrand geheel
aan ons overgelaaten en den grond tusfchen
de landing - plaats en het meir getabood met kleine
Wit-;
Witte vlaggetjens. Hier uit befloóten wij dat enï-
gè Opperhoofden deeze plaats bez'ógt hadden , eii
dat zij, niet kunnende blijven, met opzet de
vriendlijkheid gehad hadden deeze maarregeLte
meemen, tot onze gfootere veiligheid en ons gemak.
Wij zagen verfcheiden mannen met lange
fpeeren en dolken gewapend aan de overzijde van
de rivier aan onze regterhand; maar zij maakteh
geene beweeging om ons te moeijen. Hünrie
vrouwen kwamen over en gongen op de oevers
digt bij ons nederzitten en op den middag haalden
Wij enige der mannen Over om varkens en wortelen
voor ons volk te brengen en dezelve voor ons
klaar te maaken. Zoo dra wij het ftrand verlaa-
ten hadden, kwamen zij af naar den zee-kant*
en een van hun fmeet een’ fteen naar ons; doch
zijn gedrag door alle de andere ten hóogften fchij*
nende afgekeurd te worden, vonden wij niet goed
’er enige gevoeligheid over te tooneh.
Den volgenden dag namen wij óns overig Water
in, zonder enige moeijelijkheid van belang të
ontmoeten. Toen wij wederom aan boord kwamen,
bevonden wij dac ’er verfcheiden Opperhoofden
aan het fchip geweest waren en vef-
fchooning verzogt hadden over het gedrag hunner
landslieden, welker baldaadigheid zij toe-
fchreeven aan de twisten, die op dien tijd onder
de voornaamften van het eiland heerschten, eti
die een algemeen gebrek aan órde ëti ónderhoo*
AH. D eel. K rjds