nacht een fterke aanval op ons ware gedaaiï;
het ónmogelijk zou geweest zijn voor de gevolgen
in te ftaan.
In deeze vrees wierd ik önderfteund door dé
meefte officieren aan boord; en niets fcheen mij
toe zoo gefchikt te zijn om de inboorlingen aan-
temoedigen om zulk eene onderneeming te waa-
gen, als de fchijn dat wij geneigd waren tot
eene bevrediging te koomen, dat zij enkel aan
zwakheid of vrees konden toefchrijven.
Ten voordeele van zagter maatregelen bragt men
te regt bij dat het kwaad nu gefchied en onherftel-
baar was; dat de inboorlingen veel recht op onze
genegenheid hadden, ter oorzaake van hunne voori-
ge vriendfchap en beleefdheid, en te meër omdat
het droevig geval niet uit enig vooroverlegd plart
zijn’ oorfprong had; dat* wat t e r r e eö boo
belangde, zijne onbewustheid van den diefftal;
zijne gereedheid om Kapitein e o o k aan boord
te verzeilen en het daadlijk zenden van zijne twee
zoonen in de floep hem van alle vermoeden; hoe
gering ook, moest bevrijden; dat het gedrag van
zijne vrouwen en de Erees gemaklijk kon verklaard
worden uit de vrees, welke de gewapende
macht, waarmede Kapitein coök aan wal
kwam, en de vijandlijke toebereidzelen in de
baai veroorzaakt hadden, omftandigheden zoo
verfchillende van den vriendfchaplijken en vertrouwlijken
vo et, waarop wij tot hier toe te zaatnen
omgegaan hadden, dat de inboorlingen zrg
baarblijklijk gewapend hadden om zig te verdédigen
tegens de poögirig, die zij enige reden hadden
te denken dat gefchieden zoude om hunneti
Koning met geweld wegtevoéren, dat ook natuurlijk
te wagten was van een volk, vol liefdé
en verknogtheid aan hunne Opperhoofden.
Bij deeze beweegredenen van menschlievend-
heid wierden nog andere van voorzigtigheid gevoegd;
dat wij gebrek aan water en andere ver*
verfchingen hadden, dat onze fokke-mast zes o f
agt dagen werks zou vereisfchen voor zij ingezet
kon worden; dat de lente fterk naderde en dat
de fpoedige voortzetting van onzen togt naar
het Noorden thans ons eenigst doel moest zijn;
dat dierhalven, zoo wij ons in eenen flxijd met dé
inboorlingen wikkelden, om onze wraak te voldoen,
wij niet alleen met recht van onnodige
wreedheid zouden kunnen befchuldigd worden,
maar dat wij ook eene onvermijdlijke vertraaging
in de uitrusting der fchepen zouden veroorzaa-
ken.
Ia dit laatfle gevoelen fternde Kapitein cle r*
k e , en, fchoon ik overtuigd was dat eene vroege
betooning van eene krachtige gevoeligheid
ons doel van menschlievendheid en voorzigtigheid
meerder zoude bevorderd hebben, fpeet
het mij egter niet dat de maatregelen, die ik
aangeraaden had, verworpen wierden; want
fchooa