
die noodzaakte onze gidfen , die daartoe van
fneeuw - fchoenen voorzien waren, de fleden aan
de laage zijde met hunne fchöuderen te onderlatten
, en dat verfcheiden mijlen verre. Ik had
eenen vrolijken Kofak bij mij , die egter zoo
onbedreven in zijn werk was , dat wij bijna
elke minuut omverre lagen , tot groot vermaak
van het geheel gezeïfchap. Ons reis-gezelfchap
was in tien Heden. D ie , waarin Kapitein gore
reed , beftond uit twee fleden aan elkanderen
gebonden, en overvloedig met bont en beeren-
vellen voorzien ; zij wierd getrokken door tien
honden, vier aan vier gefpannen, gelijk *er ook
voor enige van die liepen, die zwaar met goederen
belaaden waren.
Toen wij omtrent vier Engelfche mijlen voorc-
gereeden waren, begon het te regenen, dat, gevoegd
bij de donkerheid van den avond, ons alle
in verwarring bragt. Eindelijk beflooten wij te
blijven daar wij waren tot het dag was; wij kwamen
dan ten anker in de fheeuw (want ik kan de
wijze , waarop de fleden vast gemaakt wierden,
niet beter noemen} en, ons in ons bont wikkelende,
wagteden wij geduldig den morgen af.
Ten drie uuren wierden wij geroepen om te vertrekken,
wijl onze gidfen bedugt waren dat, zoo
wij langer wagteden, wij door den dooi zouden
opgehouden worden, en niet in Haat zouden zijn
vooruit te gaan, noch terug te keeren. Na veele
rooeijemoeijelijkheden
ondergaan te hebben, die voornamelijk
veroorzaakt wierden door den flegten
toeftand van den weg , kwamen wij ten twee
uuren na den middag behouden in een o/irogy
Natcheekin genaamd , aan den oever van eene
kleine beek gelegen, die in de Bolchoireka vak
een weinig beneden de ftad. De afftand tusfehen
Karatchin en Natcheekin is agt en dertig werden
(o f vijf en twintig Engelfche mijlen}, en, zoo
de fterke vorst had aangehouden, zouden w ij,
naar hun zeggen, niet meer dan vier uuren werk
gehad hebben om dien weg af te leggen; maar
de fheeuw was zoo zagt, dat de honden, bijna
op eiken flap, ’er tot hunne buiken inzonken,
en ik was indedaad zeer verwonderd dat zij in
het geheel in ftaat waren de zwaarigheden van
eene zoo vermoeiende reis te boven te koomen.
Natcheekin is een zeer onaanzienlijke ojlrogy
hebbende Hechts een houten huis , de verblijfplaats
van den Toiony vijf balagans en eene jourt.
Wij wierden hier met dezelfde plechtigheid en op
dezelfde gastvrije wijze ontvangen als te Karatchin
, en gongen in den agtermiddag eene aan-
merklijke heete bron bezoeken, die bij dit dorp
is. Wij zagen ’er reeds op eenen afftand den
ftoom uit oprijzen als uit eenen ziedenden ketel,
en, naderende, befpeurden wij dat de lucht eene
fterke zwavel-reuk had. De voornaame bron
vormt een kom van omtrent drie voeten middel-
V 4 ï jp ,