Ik zal deeze aanmerkingen befluken met eene
korte vergelijking van de vorderingen , die wij
Noordwaarts gemaakt hebben in de twee vér*
fchillende jaargetijden, waarin wij die poging gedaan
hebben, en met enige algemeene aanmerkingen
over de zee en de kust van de twee vastte
landen, die ten Noorden van Beerings- Straat
liggen.
Men kan aanmerken dat wij in het jaar 177%
geen ijs ontmoeteden voor wij tot de Breedte van
70° gevorderd waren op den zeventienden Augustus,
en dat wij het toen in vaste velden vonden,
zig zoo verre uitftrekkende als het oog reiken
kon, en van welk een gedeelte beweeglijk was,
alzoo het op ons aan dreef, zoo dat wij ter
naauwernood een» influiting tusfchen hetzelve en
het land ontfnapten. Na dat wij ondervonden
hadden hoe vrugtloos en gevaarlijk het zoude zijn
te tragten verder Noordwaarts te ftevenen, tusfchen
het ijs en het land, voeren wij over naar
den kant van Afia tusfchen 690 en 700 Breedte,
in deeze koers dikwijls groote en uitgeftrekte ijsvelden
ontmoetende, en, fchoon wij wegens de
mist en de nevelachtige lucht niet in ftaat waren
volkoomen een aan elkander verbonden veld
■ dwarsch over te volgen , waren wij egter ver-
zeekjerd het te zullen ontmoeten voor wij de
Breedte van 700 bereikten, zoo dikwijls wij
trachteden Noordwaarts te ftevenen. Den zes en
twiatwintigften
Augustus op 691° Breedte en op 184°
Lengte, wierden wij door zoo veel ijs gefluit, dat
het ons ondoenlijk was ons of Oostwaarts of Westwaarts
te wenden, en dat wij genoodzaakt wareri
deszelfs zoom te volgen naar het Zuid-Zuidwesten,
tot wij land zagen, dat wij naderhand
bevonden de kust van Afia te zijn. Het jaargetijde
dus verloopen zijnde en de fneeuw beginnende
te vallen, met andere tekenen van eenen
aannaderenden winter , lieten wij voor dien tijd
onze onderneeming vaaren.
In deeze tweede poging konden wij weinig
meer doen dan de waarneemingen , die wij bij
de eerfte gedaan hadden, bevestigen; want wij
waren nooit in ftaat het vast land van Afia hooger
te naderen dan op 6 j° Breedte, en dat van Amerika
ergens dan tusfchen de Breedte van <58° en
68° 20', daar wij het voorleden jaar niet reeds
gezien hadden. Wij wierden nu 30 laager door
het ijs gefluit, en onze pogingen om verder
Noordwaarts door te dringen waren voornamelijk
bepaald tot de middenruimte tusfchen de twee kusten.
Wij drongen aan de Amerikaanfche zijde omtrent
30 verder door dan aan de Afiatifche, op de
laatfte het ijs in beiden de jaaren eerdek en in groo-
ter menigte ontmoetende. Naarmaate wij Noordwaarts
vorderden , vonden wij het ijs meer en
meer vast en in een gedrongen; naardien wij egter,
in ons overfteeken van den eenen kanc naar
den