
 
		denkbeeld  te vormen  van hunne voorgewende,  en  
 nog  minder  de  fom  op  te maaken  van  hunne wezenlijke  
 ontdekkingen.  Hierom  blijft  de  uitgestrektheid  
 en  de  gedaante  van  het  Schiereiland*  
 door de Tschutski  bewoond,  nog een punt, waarover  
 de  Rusfifche  aardrijks-befchrijvers  zeer verdeeld  
 zijn.  De Heer m u l l e r   onderftelt in  zijne  
 kaart,  in her  jaar  1754  uitgegeeven,  dat  dit  land  
 zigNoord Oostwaarts uitftrekt  tot  den 750Breedte  
 «n  tot  19.00 Ooster Lengte  van Greenwich,  en  dat  
 i e t   eindigt  in  eene  ronde kaap,  die  hij  Tschukotsr  
 fcoi  Nofs  noemt.  Ten  Zuiden  van  deeze  Kaap  
 denkt hij dat de  kust  eene  baai  vormt  ten Westen,  
 die,  op  67°  18'  begrensd wordt  door  Serdze Ka*-  
 wen-,  de  noordlijkfte  punt,  die  door  b e e r in q ,  
 op  zijnen  togt  in  het  jaar  1728  gezien  is.  De  
 kaart,  in  het  jaar  1776  door  de  Akadcmie  te  
 Petersburg  uitgegeeven,  geeft  het  geheel  Schiereiland  
 eene  geheel  nieuwe  gedaaifte,  plaatfende  
 deszelfs noord-oostlijkst  eind  op 730  Breedte  en  
 178°  30  Lengte.  De  oosrlijkfte  punt  op  65°  30'  
 Breedte  en  189°  30'Lengte.  Alle de andere  kaarten, 
   die  wij  zagen,  zpo  gedrukte  als  getekende,  
 verfchillen  tusfchen  deeze  twee  ,  denklijk  meer  
 naar  de  verbeelding  van  de maakers  dan  op  gronden  
 van  naauwkeuriger  narichten.  Het  eenigst  
 punt,  waarin  zij  in het  algemeen overeenkoomen,  
 zonder  enige  aanmerklijke  afwijking,  is  in  de  
 plaatfing  van de Oost - Kaap  op  66° Bieed.ee,  De 
 ê«* 
 gedaante  van  de  kust,  zoo  ten  Zuiden  als  ten  
 Noorden  van  deeze Kaap,  is  op  de  kaart  van  de  
 Akademie  zeer  gebrekkig  en  kan  geheel  verworpen  
 worden.  Op die  van m u l l e r  gelijkt  de  kust  
 naar  het  Noorden  zeer  veel  naar  dezelve  zoo  als  
 die  door  ons is  opgenootnen,  zoo  verre zulks  ge-  
 fchied is,  behalven  dat  zij  niet genoeg Westwaarts  
 llrekt,  Hechts  50  Lengte  terugwijkende  tusfchen  
 66.0  en  69°  Breedte,  daar  zij  indedaad  bijna  io°  
 terugwijkt.  Tusfchen  69°  en 740 Breedte  doet hij  
 de  kust  naar  het  N.  en  N.  O.  ombuigen  en  een  
 aanmerklijk  voorgebergte  vormen.  Op  welken  
 grond  zal  ik  nu  onderzoeken. 
 De  Heer  c o j c e ,  wiens  naauwkeurige  nafpoo.-  
 ringen  over  dit  onderwerp  zijn gevoelen  een  groot  
 gewigt  bijzetten,  is  overtuigd  dat geen  ander  dan  
 b e s h n e f f   en  zijn  gezelfchap  het  eind  van deeze  
 Nofs  is  voorbij  gevaaren;  hij  zeilde  uit  de  rivier  
 Kovyma  in  het  jaar  1648,  en  men  denkt  dac  hij  
 om  dezelve  de Anadir in  gevaaren  zij.  Alzoo  het  
 verhaal  van deeze  reis, waarvan de Leezer  een uie-  
 trekzel  kan  vinden  in  des  Heeren  c o x e s   bericht  
 van  de  Rusfifche  ontdekkingen,  geene  aardrijkskundige  
 aftekening  hevat  van  de kust,  welke  hij  
 is  langs  gezeild,  moet  derzelver  plaatfing  gegist  
 worden  uit  toevallige  omftandigheden  ,  en  uit  
 deeze  blijkt  zeer duidlijk  dat de Tsohukotskoi Nofs  
 van  d e s h n e f f   niets  anders  is  dan  het  voorgebergte, 
   door  Kapitein  c o o k  de  Oost-Kaap  
 B b   5  ge