
 
		onder.  Onze  toefland  was nu  indedaad  ten  üitef-  
 Hen  hachlijk,  en  wij  zagen  niet  aanflonds middel  
 om  ons  te  redden.  Eene  pomp  door  de bovendekken  
 in  het kolen - hok geplaatst  kon  niets uitrigten,  
 alzoo  hij  zeer  fchielijk  door  het  kolen-gruis  ver-  
 ftopt  zou  geweest  zijn,  en  het  water  met putfen  
 ‘er  uit  te  balieën  was  ook  ondoenlijk  geworden  
 door  het  aantal  zwaar  goed,  dat  ’er  uit  des  con-  
 flapels  magazijn  in  gefpoeld  was,  en  dat,  door  
 de  beweeging  van  het  fchip  ,  geweldig  van  detl  
 eenen  kant  naar  den  anderen  geflingerd  wierd.  
 Daar  was  dan  ook niets anders overig  dan  een  gat  
 in  het  befchot,  dat  het  kolen-hok  van  het  voor-  
 hol  fcheidde,  te  hakken  en  daardoor  het  watef  
 een’  doortogt  te  geeven  in  het hol.  Eer dit  egter  
 gefchieden kon,  was het nodig de vaten met  droog  
 proviand  uit  het  voor-hol  te  krijgen  ,  dat  ons  
 het  grootst  gedeelte  van  den  nacht  bezig  hield,  
 zoo  dat  de  timmerlieden  niet  voor den  volgenden  
 morgen  bij  het befchot konden koomen.  Zoo  dra  
 *er  eene  opening  gemaakt was,  Hortte  het  grootst  
 gedeelte  van  het water  in het  hol,  dat  ons  ijn Haat  
 Helde  het  overige  ’er  met  putfen  uit  te  fcheppen.  
 Maar  het  lek  was  nu  zoo  zeer  vermeerderd,  dat  
 wij  genoodzaakt  waren  de  helft  van  het  volk  
 aanhoudend  aan  het  pompen  en  balieen  te  houden  
 tot  den  vijftienden  op  den  middag.  Ons  
 volk  verrigcte  vrolijk  deezen  zwaaren  afbeid,  
 welkers  onaangenaamheid  nog  flerk  vermeerderd 
 wierd 
 wierd  door  dat  zij  geene  drooge  plaats  hadden  
 om  op  te  flaapen,  en  om  deeze  reden  begonnen  
 wij  hun  nu  het  voile  rantzoen  van  brandewijn  
 uit  te  reiken. 
 Naardien  het  weder  nu  bedaarder  en  de  zee  
 minder  hol  wierd,  waren  wij  in  Haat.de  overige  
 vaten  uit  het  voor-hol  op  te  ruimen  en  het water  
 eenen  genoegzaamen  doortogt  naar  de pompen  te  
 openen.  Wij  zagen  deezen  dag  een  groenachug  
 Huk  drijf-hout,  en  ons  verbeeldende  dat  het  wa-  
 ter gekleurd was,  peilden wij,  maar vonden  geen’  
 grond  met  honderd  zestig  vademen  lijn.  Onze  
 Breedte  was  deezen  dag  op  den  middag  410  52'  
 en  onze  Lengte  1610  15 ';  de  afwijking  van  de  
 kompas-naald  was  6°  30' O.,  en  den  wind  kort  
 daarop  Noordwaarts  loopenden,  veranderde  wij  
 onze  koers  drie  flreeken  meer Westlijk. 
 Den  zestienden,  op  den  middag,  waren  wij  
 op  420  12'  Breedte  en  op  i6oQ  5' Lengte;  en,  
 alzoo  wij  nu  de  plaats  naderden  daar  men  zegt  
 dat  een  zeer  uitgeflrekt  land  door d e   g a m a   gezien  
 is,  waren  wij  blijde  de  gelegenheid,  welke  
 de  koers,  die  wij  Huurden,  ons  g a f,  waarte-  
 neemen  om  de  twijfelingen  te  helpen  verdrijven,  
 zoo  ’er  nog  enige  waren,  omtrent  de  valschheid  
 van  deeze  gewaande  ontdekking;  want men  moe*  
 weeten  dat  niemand  nog  in  Haat geweest is  te ontdekken  
 wie  j o h a n n e s   d e   g a m a   ware  toen 
 hij