
 
		in  den  omtrek,  die  bij  den  onzen  veel  minder  
 was. 
 Deeze  dieren  verfchaften  ons  enige  uitmuntende  
 maaien  versch  vleesch.  Het  vleesch  had  
 wel  eene  fterke  visch - fmaak  ,  maar  was  in  alle  
 opzigten  oneindig  beter  dan  dat  van  den walrus,  
 dat  wij  egter  ons  volk  wederom  zonder  veel  
 moeite  overhaalden  boven  hun  pekel-vleesch  te  
 verkiezen. 
 Den  twintigften  ,  des  morgens  ten  zes  uuren  
 eene  dikke  mist  opkoomende,  verlooren  wij  het  
 ijs  twee  uuren  uit  het  gezigt;  maar  de lucht weder  
 ophelderende,  zagen  wij  het  groot  ijs-veld  
 weder  in  het  Z.  Z.  O .,  wanneer  wij  tegens  den  
 oosten  wind  naar hetzelve  oploefden,  in  verwag-  
 ting  van  de  Amerikaanfche  kust  in  het Z.  O.  in  
 het  gezigt  te  krijgen  ,  dat  ons  ten  half  elf gelukte. 
   Op  den  middag  was  onze  Breedte  naar  
 rekening  69°  33'  en  onze  Lengte  1940  53',  en  
 de  diepte  negentien  vademen.  Het  land  ftrekte  
 zig  van  Z.  ten  O.  tot  Z .Z ,W . }W .   uit  op  den  
 afftand  van  agt  of  tien  mijlen,  zijnde hetzelfde,  
 dat wij  voorleden  jaar  gezien hadden;  maar  thans  
 was  het  veel meer met  fneeuw  bedekt dan  op dien  
 tijd,  en  naar  alle  waarfchijnlijkheid  was  het  ijs  
 aan  het  land  vast.  Wij  bleeven  in  den  agter-  
 middag  door  eene  zee van  los  ijs zeilen,  en hielden  
 zoo  digt naar land als  de wind,  die  O.  Z.  O.  w^s,  
 ons  wilde  toelaaten.  Ten  agt  uuren,  den  wind 
 ververflappenden, 
   kwam  ’er  eene  dikke  mist  op,  en  
 eene  draaijing  in  het water  ziende,  beproefden  wij  
 -den  ftroom,  dien  wij  bevonden  naar  het O. N. O.  
 te  loopen,  met  eene  drift  van  eene Engelfche  mijl  
 in  elk  uur,  waarom  wij  beflooten  ,  geduurende  
 den nacht,  voor  den  wind  af te  ftuuren,  om  dien  
 dood  te  zeilen  en  ons  te  verzetten  tegens  de  
 groote  losfe  ijs - fchotfen,  die  ons  naar  het  land  
 dreeven.  De  diepte  was  te  middernacht  twintig  
 vademen. 
 Den  een  en  twintigften,  des  morgens  ten  agt  
 uuren  de  wind  opwakkerende,  en  de  lucht  ophelderende, 
   zagen  wij  de  Amerikaanfche  kust  in  
 het  Z.  O.  op  den  afftand  van  agt  of  tien  mijlen  
 en  loefden  ’er  naar  toe;  maar  wierden  wederom  
 tegengehouden  door  het  ijs en  genoodzaakt Westwaarts  
 af te  houden  langs  deszelfs  zoom.  Op  den  
 middag  was  onze  Breedce,  naar  onze  rekening,  
 69°  34  en  onze  Lengte  1930,  en  de  diepte  vier  
 en  twintig  vademen. 
 Naardien  dan  een  onafgebrooken  vast  ijs-veld  
 alle  poogingen  ,  die  wij  doen  konden  ,  om  hec  
 land  meer  te naderen,  vrugtloos  maakte,  en  zig,  
 naar  wij  oordeelden,  tpt  aan  hetzelve  uitftrekte,  
 zeiden  wij  een  laatst  vaarwel  aan  eenen  Noordooster  
 doortogt  naar  Oud  Engeland.  Men  ver-  
 gunne  mij  iii  Kapitein  clerkes  eigen  woorden  
 de  redenen  van  dit  befluit  op  te  geeven,  
 gelijk  ook  van  zijne  toekoomende  ontwerpen,  en 
 te