
 
		(laan  gaven  dat  het  lighaam  in  ftukken  gefnede»  
 en  het  land  in  gebragt was;  doch  deeze  omftan-  
 digheid  vernam  ik  niet voor  onze  terugkomst aan  
 de  fchepen. 
 Ik  begon  nu  enig  ongeduld  te  betoonén  ovef  
 het  wegblijven  van  koah,  waarop  de  Opperhoofden  
 fterk  bij  mij  aandrongen  om  aan  land  
 te  koomen,  mij  verzeekerende  dat,  zoo  ikzelf  
 naar  t e rr eeoboo  wilde  gaan  ,  het  lighaam  
 mij  voofZeeker  zoude  teruggegeeven  worden*  
 Toen  zij  zagen  dat  zij  mij  niet  konden  overhaaien  
 om  te landen,  tragteden  zij,  onder  voorwend-  
 zel  van meer  op  hun  gemak  te willen praaten,  onze  
 floep  tusfchen  enige  klippen  te  lokken,  daar  
 zij  ons  van  de  andere  zouden  hebben  kunnen  af-  
 fnijden.  Het  was  niet  moeijelijk  deeze  list  te  
 merken,  en  ik  was  dan  ook  fterk  geneigd  alle  
 verdere  onderhandeling  met  hun  aftebreeken,  
 wanneer  ’er  een  Opperhoofd  naar ons  toekwam,  
 die  de  bijzondere  vriend  van  Kapitein  c l e r k e   
 en  van  de  officieren  van  de  OntdekkïPig was,  op  
 welk  fchip  hij  was  mede  gevaaren,  toen  wij  de  
 baai  laatst verlieten,  met  oogmerk om naar Mowec  
 overtefteeken.  Hij  zeide  ons  dat  hij  van  t e r *  
 reeoboo  kwam,  om  ons  te  berichten  dat  het  
 lighaam  het  land  in  gevoerd  was,  maar  dat  het  
 ons  den  volgenden  morgen  zoude  gebragt  worden. 
   Daar  fcheen  veel  opregtheid  in  zijn  voor-  
 koomen,  en  gevraagd  zijnde  of  hij  een  leugen 
 zei* 
 zeide,  haakte  hij  zijne  twee  voorfte  vingeren  in  
 mal kan de ren,  dat  onder  deeze  eilanders  voor een  
 teken  van  waarheid  gehouden  wordt,  in  welks  
 gebruik  zij  zeer  naauwgezet zijn. 
 Alzoo  ik  nu  verlegen  was  hoe  te  handelen,  
 zond  ik  den  Heer  v a n   c o u v e r   om  'Kapitein  
 c l e r k e   kennis  te  geven  van  alles  dat  ’er  ge-,  
 beurd  was,  en  hem  te  zeggen  dat mijne  gedagten  
 waren  dat zij  niet van  meening waren ons woord te  
 houden, en  dat  zij,  wel  verre dat het gebeur de hun  
 leed  deed,  integendeel  vol  moed  en  vertrouwen  
 waren  wegens  hun  behaald  voordeel,  en  flechts  
 tijd  zogten  te  winnen,  tot  zij  enig  plan  konden  
 uitvinden  om  ons  in  hunne  macht  te  krijgen.  
 De Heer  v a n   c o u v e r   kwam  terug met bevel  
 dat  ik  weder  naar  boord  zoude  keeren,  na  eerst  
 den  inboorlingen  te  verftaan  gegeeven  te  hebben  
 dat,  zoo  het  lighaam  den  volgenden  morgen  niet  
 gebragt wierd,  het dorp  vernield  zou worden. 
 Toen  zij  zagen  dat wij heen voeren,  tragteden  
 zij  ons  te  tergen  door  de  hoonendfte  en  verach-  
 tendfte  gebaerden.  Enige  van  ons  volk  zeiden  
 dat  zij  verfcheiden  inboorlingen  konden  onder-  
 fcheiden,  praaiende  in  de  klederen  van  onze  ongelukkige  
 fpitsbroeders,  onder  andere  een  Op*^  
 perhoofd,  dat  met Kapitein  co oks  fabel  zwaaide, 
   en  eene  vrouw,  die  de  fchede  droeg.  Daar  
 kan  ook  geen  twijfel  zijn of ons  gedrag moet  hun  
 $en  ftegt  denkbeeld  van  onze  kloekmoedigheid; 
 O  3)